Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2592/GM, 3 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2592/GM

betreft: [klager] datum: 3 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 6 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 30 oktober 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2004, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zoetermeer is niet ter zitting verschenen, zonder bericht van verhindering.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 15 oktober 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur , betreft het niet serieus nemen van klachten
a. op urologisch gebied, in het bijzonder het niet mededelen van de uitslag van een urine-onderzoek en
b. over huidproblemen en het nalaten klager naar de dermatoloog te verwijzen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Ad 1.a. Klager is vóór zijn huidige detentie onderzocht door een uroloog. Deze specialist heeft gecontateerd dat sprake was van een vergrote prostaat en heeft geadviseerd bij pijnklachten terug te komen, dan zou eventueel operatienodig zijn. Klager, bang voor de operatie, heeft in detentie vier weken met pijnklachten rondgelopen en is daarna naar de inrichtingsarts gegaan. Deze heeft urine voor onderzoek afgenomen. Daarbij is het gebleven. Klager heeft deuitslag van het urineonderzoek niet gekregen. Hij is niet naar de uroloog verwezen. Klagers urine is inmiddels regelmatig onderzocht een klager beschikt wel over de uitslagen van onderzoeken, verricht in het laatste kwartaal van2003 en begin 2004.
Ad 1.b.. Klager wil naar de dermatoloog worden verwezen in verband met huidklachten. Klager komt eens in de twee weken op het spreekuur van de inrichtingsarts en heeft dit verschillende keren aangekaart.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klagers klachten worden steeds serieus genomen. Zijn verzoekbriefjes met vele klachten worden gebundeld. Klager wordt om de 3 à 4 weken voor het spreekuur uitgenodigd.
Ad 1.a. Op het spreekuur van 26 augustus 2003 heeft klager geklaagd over een branderig gevoel bij het plassen. Daarop is zijn urine gecontroleerd. Er waren geen bijzonderheden. Dit is klager medegedeeld. Klager is hierop niet meerteruggekomen.
Ad 1.b. Bij de huisarts heeft klager nooit over verwijzing naar de dermatoloog gesproken. Daarom is klager ook niet naar de dermatoloog verwezen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt met betrekking tot onderdeel 1.a. van de klacht het volgende.
Zij heeft geen reden te twijfelen aan de mededeling van de inrichtingsarts dat hij aan klager de uitslag van de urinecontrole van eind augustus 2003 heeft medegedeeld. Aan de beroepscommissie is in zoverre niet gebleken vanonzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts, noch van handelen in strijd met het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

De beroepscommissie overweegt met betrekking tot onderdeel 1.b. van de klacht het volgende.
In het kader van klagers eerdere beroep onder nummer 03/2294/GM is klagers huidproblematiek reeds uitvoerig aan de orde geweest. Nu bij de behandeling van het thans voorliggende beroep -over nalaten van de inrichtingsarts in een opde vorige zaak aansluitend tijdvak- niet is gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan in genoemde uitspraak is vermeld, is de beroepscommissie ook in de voorliggende zaak (nog) van oordeel datmet betrekking tot klagers huidproblematiek vooralsnog niet is gebleken van onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts, maar dat zij het raadzaam acht bij het aanhouden van de problematiek verwijzing naar de dermatoloog teoverwegen.

Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 3 maart 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven