Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2378/GM, 3 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2378/GM

betreft: [klager] datum: 3 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 9 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen Flevoland, locatie Lelystad te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 3 oktober 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2004, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord, met de hulp van een tolk in de Arabische taal.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Lelystad is niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 16 augustus 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreffen het niet voorschrijven van pijnstillers bij pijn in het rechter been en het niet adequaat behandelen vanrugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd in zijn verzoek om bemiddeling.
Hij heeft een pijnlijke blauwe plek op zijn been aan de inrichtingsarts willen laten zien. In de kamer van de dokter was het donker; klager heeft daarom het licht aangedaan maar de dokter heeft het weer uitgedaan. De plek kan in hetdonker niet serieus zijn beoordeeld. Klager heeft ten onrechte geen pijnstillers gekregen tegen voormelde pijn. Verder heeft hij de arts gevraagd zijn al lang bestaande rugklachten te behandelen. De arts heeft hem wel onderzochtmaar heeft ook tegen de rugpijn geen pijnstiller willen voorschrijven. Hij heeft gezegd dat dit niet nodig was. Klager vindt dat zijn recht op medische hulp geschonden is.
In beroep heeft klager hieraan het volgende toegevoegd.
Het is niet zo dat het onderzoek plaatshad in een volledig donkere kamer. Het was zonder verlichting echter niet goed mogelijk de blauwe plek voldoende te onderzoeken. De pijn aan zijn been heeft nog twee weken geduurd en was altijdaanwezig, zowel bij het bewegen als bij het slapen.
Klager heeft jaren geleden rugklachten gehad. Deze klachten zijn in detentie teruggekomen. In de vorige inrichting van verblijf is klager ter vermindering van deze klachten fysiotherapie voorgeschreven en is hem een medisch matrasverstrekt. Hij heeft die speciale matras gekregen nadat hij in een beroepsprocedure in het gelijk was gesteld. De inrichtingsarts van de locatie Lelystad wil echter niet voldoen aan klagers verzoek om fysiotherapie voor te schrijvenen wil evenmin zijn verzoek om een medisch matras inwilligen. Bovendien acht de arts de rugklachten niet van dien aard dat deze aanleiding vormen klager volledig arbeidsongeschikt te verklaren.

De inrichtingsarts heeft geen standpunt ingenomen.
Het in afschrift aan de beroepscommissie verstrekte medisch dossier van klager vermeldt ter zake van de klachten aan het been het volgende.
De verpleegkundige heeft op 7 augustus 2003 geconstateerd dat de rechter kuit van klager blauw was. Klager heeft gezegd dat dit spontaan is opgetreden. De verpleegkundige heeft klager naar de inrichtingsarts verwezen. Op hetspreekuur van 8 augustus 2003 heeft klager tegen de inrichtingsarts gezegd dat hij al twee weken pijn in het been had. Behalve een hematoom aan de achterzijde van het bovenbeen heeft de arts geen afwijkingen vastgesteld. De diagnosewas dat klager een zweepslag had. Klager is geadviseerd het rustig aan te doen met het been.
Met betrekking tot de rugklachten is in het medisch dossier vermeld dat klager bij de intake op 22 mei 2003 had aangegeven dat hij sinds 1997 rugklachten had, maar op het moment van de intake weinig last had. Op 19 juni 2003 heeftklager om een medisch matras gevraagd in verband met de rugklachten. De medische dienst heeft geen indicatie voor een zodanig matras kunnen afleiden uit de voorhanden gegevens van klager. Op 8 augustus 2003 is geregistreerd datklager volgens de medische dienst geen beklagzaak heeft “gewonnen” betreffende een medisch matras.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de pijnlijke blauwe plek op klagers been is de diagnose zweepslag gesteld. De beroepscommissie heeft geen reden om aan de juistheid van deze diagnose te twijfelen. Om tot dit oordeel te komen heeft de arts devoorgeschiedenis aan klager gevraagd en een vluchtige inspectie gehouden. De beroepscommissie acht deze behandeling niet onzorgvuldig. Pijnstilling is bij deze aandoening niet nodig.
Ten aanzien van de rugklachten moet de behandeling in beroep worden beperkt tot hetgeen klager daarover in het bemiddelingsverzoek d.d. 16 augustus 2003 heeft aangevoerd.
De weigering van de inrichtingsarts klager volledig arbeidsongeschikt te verklaren, volgens het medisch dossier daterend van 10 september 2003, dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
Gelet op hetgeen klager omtrent de rugklachten in het bemiddelingsverzoek heeft aangevoerd en op hetgeen daaromtrent uit zijn medisch dossier is kunnen blijken, kan niet worden geconcludeerd dat ten tijde van indiening van hetbemiddelingsverzoek sprake was van zodanige rugklachten dat medicamenteuze behandeling, fysiotherapie of het verstrekken van een speciale matras geïndiceerd was. De beroepscommissie merkt ten overvloede op dat haar uitspraak d.d.23 april 2002 (nummer 01/1965/GM) niet inhoudt dat toen aan klager een medisch matras moest worden verstrekt.

Het onder 1. omschreven handelen en nalaten van de inrichtingsarts kan, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, naar het oordeel van de beroepscommissie
niet worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in zijn hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten en kan evenmin worden aangemerkt als in strijd met het belang van een goede uitoefening vande individuele gezondheidszorg.
Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 3 maart 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven