Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7634/GB, 3 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7634/GB             

Betreft [klager]            Datum 3 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 juli 2020 klager opgeroepen om zich op 5 augustus 2020 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard, voor het ondergaan van drie jaar gevangenisstraf.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 22 juli 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers strafproces in België is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Klager wil graag een rechtsmiddel in Nederland instellen, op grond van artikel 13 van het EVRM. De Belgische rechter gaf aan de door klager overgelegde bewijzen niet te begrijpen. Zijn Nederlandse advocaat begreep het wel direct.

In België zou klager acht maanden detentie thuis met een enkelband moeten ondergaan. In Nederland is dat omgezet naar een jaar (reguliere) detentie. Dat is een wereld van verschil. Als een eerlijk proces in Nederland niet mogelijk blijkt te zijn, wordt daarom verzocht de straf om te zetten in acht maanden, waarbij de detentie met een enkelband kan worden ondergaan. Dan hoeft klager niet te resocialiseren en het is ook nog eens goedkoper.

Standpunt van verweerder

De noodzaak tot tenuitvoerlegging staat voorop. Verweerder is niet bevoegd te oordelen over de totstandkoming van de straf. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft slechts de opdracht gekregen om de straf ten uitvoer te leggen. Er is sprake van een onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De mogelijkheid deze door middel van elektronische detentie ten uitvoer te leggen, is sinds 2010 vervallen.

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

Klager heeft bezwaar gemaakt tegen zijn meldoproep, omdat hij de (rechtmatigheid van de) hem opgelegde gevangenisstraf betwist en omdat hij zijn detentie met een enkelband thuis zou willen ondergaan.

De rechtmatigheid van de opgelegde straf is in deze procedure niet aan de orde. Klager is onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Verweerder heeft hem dus in redelijkheid kunnen oproepen om deze straf te ondergaan. Het is op grond van de wet niet mogelijk de detentie reeds bij aanvang thuis door te brengen met een enkelband (met een zogeheten penitentiair programma). Daarvoor moet namelijk – onder meer – vijf zesde van de opgelegde gevangenisstraf zijn ondergaan.

Met betrekking tot klagers bezwaarschrift, waarin hij verzoekt om uitstel van zijn melddatum, merkt de beroepscommissie nog op dat de redenen die hij daarin noemt onvoldoende zijn geconcretiseerd en onderbouwd om te kunnen concluderen dat hem uitstel had moeten worden verleend.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M. Iedema en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven