Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6199/GB, 31 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6199/GB                        

Betreft [klager]            Datum 31 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 19 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J.P. Plasman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft zich de afgelopen tijd ingespannen om toe te werken naar een toekomst zonder criminaliteit. De reclassering en klagers casemanager is deze positieve houding opgevallen. Klager volgt cursussen en solliciteert. Hij heeft de Cognitieve Vaardigheden-training en agressieregulatietraining succesvol afgerond. Ook stelt hij zich welwillend op tegenover de slachtoffers van het delict waarvoor hij is veroordeeld. De slachtoffers hebben helaas niet gereageerd op zijn voorstel om via bemiddeling herstel te bieden. Dat kan klager niet worden tegengeworpen. Klager is ook bereid om een regeling te treffen voor de openstaande schadevergoedingsmaatregel. Hij beschikt over een goedgekeurd verlofadres. De reclassering adviseert klager in aanmerking te laten komen voor een faseringstraject. Het stapeltraject zorgt voor het perspectief dat hij nodig heeft om definitief de juiste richting te volgen. Langer wachten stagneert de voortgang en deze teleurstelling kan zelfs een stap terug betekenen.

Standpunt van verweerder

Verwezen wordt naar de gronden van de bestreden beslissing. Daarbij wordt opgemerkt dat de ZBBI’s niet operationeel zijn vanwege de coronamaatregelen.

3. De beoordeling

Klager is sinds 9 december 2009 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens meerdere (pogingen tot) afpersingen en (pogingen tot) diefstallen met geweld in vereniging, en een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld en bedreiging, witwassen, opzetheling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie (gepleegd tijdens zijn verblijf in een ZBBI in het kader van eerstgenoemde gevangenisstraf). Vervolgens onderging hij twee vervangende hechtenissen van in totaal 89 dagen op grond van de wet Terwee. Thans ondergaat hij het uitstel van 974 dagen van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) van eerstgenoemde gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 5 juli 2021.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd, klagers recidiverisico als hoog wordt ingeschat en de einddatum van klagers detentie nog relatief ver in de toekomst ligt.

De beroepscommissie is van oordeel dat het als hoog ingeschatte recidiverisico, in combinatie met de aard en zwaarte (geweld) en achtergrond (frequentie; recidive tijdens vrijheden) van de door klager gepleegde delicten, redelijkerwijs leiden tot de conclusie dat klager een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt. Weliswaar is klagers gedrag in de inrichting goed en is het ook positief dat hij zich thans inzet voor een goede terugkeer in de maatschappij, maar dat is – kennelijk ook volgens de reclassering – onvoldoende om het maatschappelijk risico als verwaarloosbaar aan te merken. Daarom kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 31 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M. Iedema en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven