Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2496/GM, 1 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2496/GM

betreft: [klager] datum: 1 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 30 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord, locatie De Grittenborgh te Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 23 oktober 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2004, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, en [...], verpleegkundige bij de medische dienst van de locatie De Grittenborgh, namensde inrichtingsarts van die locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling d.d. 1 oktober 2003 aan de medisch adviseur, betreft onjuiste behandeling van een blessure aan klagers linker pols.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Klager heeft direct bij binnenkomst in De Grittenborgh aan de inrichtingsarts medegedeeld dat hij een erg pijnlijke en gezwollen linkerpols had en dat hij dacht dat hij zijn pols gebroken had. De breuk is ontstaan aan het begin vanklagers verblijf van tien dagen op het politiebureau. Klager heeft op het eerste spreekuur aan de inrichtingsarts verteld dat hij ernstig in elkaar was getrapt. Hij heeft de hand toen niet door de arts willen laten onderzoeken. Bijhet volgende kontakt met de arts heeft deze klagers hand in zijn handen genomen en bekeken en heeft er even op gedrukt. De inrichtingsarts heeft gezegd dat er zijns inziens sprake was van een forse kneuzing. Hij heeft echter niet dejuiste diagnose gesteld. Klager heeft vijf weken geklaagd over de pijn en heeft steeds gevraagd of er röntgenfoto’s konden worden gemaakt. Klager heeft in het derde weekeinde van zijn verblijf in De Grittenborgh zoveel pijn gehaddat hij steeds moest overgeven. Hij heeft Ibuprofen tegen de pijn gekregen. Pas vijf weken na het ontstaan van de breuk zijn er röntgenfoto’s gemaakt, waaruit is gebleken dat een handwortelbeentje was gebroken. Klager verwijt deinrichtingsarts dat deze niet heeft geluisterd en pas in een laat stadium röntgenfoto’s heeft laten maken.
De reden voor het zelf verwijderen van het gips was dat het te strak zat en de hand blauw was aangelopen. Klager heeft vier à vijf keer via de intercom gevraagd om iets aan zijn hand te doen. Hij heeft drieëneenhalf uur tegen hetluchtrooster geslagen om het gips van zijn pols af te krijgen. Daarna heeft hij zelf zijn pols ondersteund met een zwachtel van toiletpapier. Hij heeft pas in de FOBA van de fysiotherapeut een ondersteunend verband gekregen.Inmiddels is bij controle op 1 oktober 2003 in het AMC gebleken dat de hand zal moeten worden geopereerd. Het is de vraag of de pols voor 100% zal genezen. Klager is linkshandig. Hij mag de hand vooralsnog niet belasten.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Klager heeft op de BZA van De Grittenborgh verbleven van 22 juli 2003 tot 22 augustus 2003. Hij is op 22 juli 2003 opgenomen in een observatiecel, omdat bij de overdracht vanuit het politiebureau Zwolle was medegedeeld dat klagerop het politiebureau hevig verzet had gepleegd en suïcidale uitlatingen had gedaan. Bij binnenkomst heeft klager pijnklachten aan zijn linkerpols gemeld. Aanvankelijk werd de diagnose contusie (kneuzing) gesteld, als gevolg vanklagers hevige verzet.
Omdat klager pijnklachten bleef melden is hij op 14 augustus 2003 voor röntgenfoto’s verwezen naar de afdeling radiologie van het Bethesda ziekenhuis te Hoogeveen. De specialist heeft aan de hand van die foto’s de diagnosenaviculair fractuur links, 5 weken oud, gesteld. In het ziekenhuis is naviculair-gips van By-cast aangebracht.
Twee dagen later heeft klager dit “gips” verwijderd omdat hij dit niet meer wilde. De medische dienst heeft daarop een steunend verband om zijn linkerpols aangelegd. Op dat moment verbleef klager in een isoleercel; zijn gedrag op deafdeling BZA was van dien aard - nogal “loshandig” - dat voortzetting van zijn verblijf aldaar niet mogelijk was. In verband met genoemd gedrag, waarschijnlijk samenhangend met schizofrenie – welke diagnose tijdens eerdere opname inde PAAZ-Zwolle was gesteld – is klager aangemeld voor de FOBA, waar hij op 22 augustus 2003 is geplaatst. De medische dienst van de FOBA is er bij brief van 21 augustus 2003 op gewezen dat vijf weken later controlefoto’s van klagerslinkerspols moesten worden gemaakt.
Ter zitting heeft de genoemde verpleegkundige aangevuld dat hem de stand van de pols ten tijde van klagers binnenkomst niet afwijkend leek. De pols was in eerste instantie gezwollen. Nadat klager het gips van de pols had verwijderdwas de stand niet goed, de hand stond een beetje naar boven.

3. De beoordeling
De beroepscommissie neemt het volgende in aanmerking.
Klager is in De Grittenborgh binnengekomen met een blessure aan zijn linkerpols. De pols was op dat moment gezwollen. Klager heeft aanvankelijk geen feitelijk onderzoek toegelaten op afwijkingen van de stand van de hand, noch opeventueel aanwezige asdrukpijn. Nadien heeft zodanig onderzoek wel plaatsgehad. Op dat moment is niet onmiddellijk beslist tot verwijzing voor röntgenfotografie. Die verwijzing had plaats op het moment dat klager drie weken in DeGrittenborgh verbleef, omdat klager voortdurend heeft geklaagd over het aanhouden van de pijn aan zijn pols.
Eveneens is aannemelijk dat er sprake was van problematisch fysiek optreden van klager, samenhangend met zijn psychische conditie. Begrijpelijk is dat adequaat onderzoek alsmede communicatie onder die omstandigheid moeilijk is.Niettemin is het, uit het oogpunt van de bejegening van klager, te betreuren dat klagers voortdurende pijnklachten niet eerder zodanig serieus zijn genomen dat in een eerder stadium tot het maken van een röntgenfoto is besloten.Voor het genezingsproces van de bij binnenkomst al wat oudere breuk van het os scaphiodeum heeft het later maken van een röntgenfoto echter geen of weinig konsekwenties gehad.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de arts in zijn hoedanigheid ten opzichtevan klager diende te betrachten en evenmin in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 maart 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven