Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2262/GM, 4 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2262/GM

betreft: [klager] datum: 4 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 26 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.P. de Boer, advocaatte Amsterdam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan het huis van bewaring Schutterswei te Alkmaar,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 12 september 2004 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2004, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, heeft klagers voormelde raadsman namens klager het beroep nader toegelicht. De tandheelkundig adviseur[...] was hierbij aanwezig.
De raadsman heeft medegedeeld dat klager heeft verkozen niet ter zitting aanwezig te zijn, omdat hij geen geldige verblijfsstatus in Nederland heeft.
De tandarts verbonden aan voormeld huis van bewaring heeft telefonisch laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 8 mei 2003 om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur, betreft onjuist handelen met betrekking tot de aanwezigheid van een wortelrest en de weigering klager te verwijzen naar eenkaakchirurg voor de verwijdering daarvan.

2. De standpunten van klager en de tandarts
Namens klager is het bemiddelingsverzoek - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Klager is verscheidene malen behandeld door de tandarts. Aanvankelijk ging het slechts om het trekken van een kies. Klager heeft sindsdien, ondanks vervolgbehandelingen, voortdurend pijnklachten gehouden. Hij had geen vertrouwenmeer in de deskundigheid van de tandarts. Daarom heeft hij verzocht naar het ziekenhuis te worden verwezen om foto’s te laten maken en de verdere behandeling door een kaakchirurg te doen voortzetten.
In beroep is hieraan toegevoegd dat weliswaar het feitelijke probleem inmiddels is opgelost door een collega van de inrichtingstandarts, maar dat geen oordeel is uitgesproken over de wijze van behandelen door en de opstelling van deinrichtingstandarts, waardoor klager zich tekort gedaan voelt. Ook wenst klager een tegemoetkoming te ontvangen voor het onnodige leed ten gevolge van de onzorgvuldig te achten handelwijze van de tandarts.

De tandarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de tandheelkundig adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
De tandarts heeft, bij gebreke van een kopie van de schriftelijke klacht, uit de patiëntenkaart afgeleid dat het klager kennelijk gaat om de weigering van de tandarts de hulp van een kaakchirurg in te roepen inzake ingrepen diebinnen de compententie van de tandarts zelf liggen. De tandarts heeft in de bemiddelingsfase voorgesteld alsnog een afspraak met “mondheelkunde” te maken.

3. De bemiddeling
De medisch adviseur heeft, na informatie van klager en de betrokken tandarts te hebben ontvangen, in overleg met die tandarts een andere voor de Dienst Justitiële Inrichtingen werkende tandarts gevraagd klager te onderzoeken.Tijdens het consult van laatstgenoemde tandarts is het probleem direct opgelost door een wortelrest te verwijderen.

4. De beoordeling
Aan de beroepscommissie is een kopie van klagers patiëntenkaart overgelegd.
De wijze van registratie van de verrichtingen geeft geen uitsluitsel over de bij het eerste onderzoek op 2 april 2003 daadwerkelijk verrichte tandheelkundige handelingen.
Voorts blijkt niet van een behandelplan noch van de uitvoering daarvan.
De notitie van 11 mei 2003 betreft een wortelrestje. Niet is aangegeven van welk element dit resteerde.
De beroepscommissie stelt vast dat de tandarts is tekortgeschoten in zijn registratieplicht.

Inhoudelijk gezien overweegt de beroepscommissie het volgende.
De tandarts heeft in elk geval één gebitselement getrokken. Klager heeft daarna pijnklachten gehouden. Hoewel aan de beroepscommissie niet is kunnen blijken welke wortelrest dit betreft is aannemelijk dat in de kaak een a-vitalewortelrest aanwezig was, waarvan klager last heeft ondervonden. De beroepscommissie gaat er van uit dat de aanwezigheid van de wortelrest aan de tandarts, uit de in zijn opdracht gemaakte röntgenfoto, is gebleken.
Zodanige wortelrest mag niet in de kaak achterblijven. In verband met het gevaar van ontsteking is actieve behandeling geboden. In klagers geval is echter geen sprake geweest van tijdige actieve behandeling door de tandarts zelfdanwel middels verwijzing. De tandarts heeft (slechts) aan klager, na langdurig tijdsverloop en gebleken kaakontsteking, ter bestrijding van de symptomen van deze ontsteking een antibioticum voorgeschreven. Deze handelwijze acht deberoepscommissie verwijtbaar en onjuist.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldige registratie van medisch handelen en onjuist tandheelkundig handelen door de aan deinrichting verbonden tandarts. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Aan klager komt, zijn langdurige pijn in aanmerking genomen, een tegemoetkoming toe van € 100,--.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en stelt de klager ten laste van de penitentiaire inrichting toekomende tegemoetkoming vast op € 100,--.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en P. Hanedoes, tandarts, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 4 maart2004.

secretaris voorzitter

Naar boven