Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5944/GB, 31 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5944/GB                        

Betreft [klager]            Datum 31 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 26 november 2019 beslist klager te plaatsen in het huis van bewaring (HVB) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 28 januari 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. J.J. Lieftink, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 15 augustus 2019 door de rechtbank Limburg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Vanaf het moment van klagers veroordeling moest hij worden geselecteerd voor een gevangenis en niet voor een HVB, omdat hij de hem opgelegde gevangenisstraf nog niet had uitgezeten. Klager voldoet aan de criteria voor plaatsing in een gevangenis op grond van artikel 10, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beslissing van verweerder van 15 november 2019 om klager te selecteren voor plaatsing in een gevangenis was een juiste beslissing en daarmee had klager na het uitzitten van zijn gevangenisstraf gewoon in het gevangenisregime kunnen verblijven. Klager verzoekt voorts te worden gehoord.

Standpunt van verweerder

Klager had zijn gevangenisstraf uitgezeten en was in afwachting van plaatsing in een

tbs-kliniek voor het ondergaan van zijn tbs-maatregel. Zijn plaatsing in een HVB is overeenkomstig artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pbw daarom juist geweest.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager verblijft op dit moment in het HVB van de PI Dordrecht. Hij wil binnen een PI, bij voorkeur de PI Sittard, in een gevangenis verblijven, omdat hij op grond van artikel 10, eerste lid, van de Pbw in het gevangenisregime had kunnen blijven, als hij volgens de beslissing van 15 november 2019 daadwerkelijk in een gevangenis was geplaatst.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek, en tbs met dwangverpleging. Daarnaast is aan klager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van €2500,-. Klager is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Dit beroep loopt nog. Op 15 oktober 2019 zat klagers gevangenisstraf erop en werd hij tbs-passant in afwachting van de uitkomst van zijn hoger beroep.

Klager is op verzoek van de directeur op 5 november 2019 ter selectie aangeboden. Uit het selectieadvies blijkt dat de directeur heeft geadviseerd om klager – in afwachting van het onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank Limburg dan wel het plaatsen van klager in een tbs-kliniek –  in een HVB te laten verblijven. Bij beslissing van 15 november 2019 is klager geselecteerd voor plaatsing in een gevangenisregime. Bij bestreden beslissing van 26 november 2019 heeft verweerder klager onder andere bericht dat klager bij beslissing van 15 november 2019 abusievelijk geselecteerd is voor het gevangenisregime, omdat verweerder ten tijde van het nemen van die beslissing over het hoofd had gezien dat klager zijn gevangenisstraf reeds had uitgezeten.

Uit het dossier blijkt dat klager conform artikel 9, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pbw juist is geplaatst in een HVB, omdat klager zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten en in afwachting is van plaatsing in een tbs-kliniek voor het ondergaan van zijn tbs-maatregel. Daartegenover staat dat verweerder ten aanzien van klager niet heeft voldaan aan het uitgangspunt dat een gedetineerde na zijn veroordeling in eerste aanleg zo snel mogelijk in een gevangenis moet worden geplaatst. Indien verweerder klager zo snel mogelijk na zijn veroordeling in eerste aanleg (d.d. 15 augustus 2019) in een gevangenis had geplaatst, had klager overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van de Pbw na het einde van zijn vrijheidsstraf in de gevangenis kunnen verblijven, zolang opname in de voor hem bestemde tbs-kliniek niet mogelijk was. Dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan dit uitgangspunt, valt klager niet te verwijten.

Zoals de beroepscommissie eerder heeft geoordeeld, is het ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Pbw niet onmogelijk om een verdachte die in een HVB verblijft en die in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging, alsnog in een gevangenis te plaatsen nadat de voorlopige hechtenis de duur van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf heeft overschreden (zie RSJ 11 april 2011, 11/0665/GB). In een dergelijk geval heeft verweerder de keuze tussen plaatsing in een HVB of een gevangenis. Er bestaat dus geen verplichting om klager thans in een HVB te laten verblijven, terwijl klager feitelijk al veel eerder in een gevangenis geplaatst had moeten worden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Nu klager van 26 november 2019, de datum waarop verweerder heeft beslist klager te plaatsen in het HVB van de PI Sittard, tot en met de datum waarop verweerder een nieuwe beslissing moet nemen, ten onrechte niet een gevangenis regime heeft verbleven, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €450,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €450,-.

Deze uitspraak is op 31 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven