Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7404/GV, 22 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7404/GV              

Betreft [klager]            Datum 22 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 26 juni 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M. Docter, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van vier weken, zodat hij de bevalling van zijn partner kan bijwonen en zijn partner in de periode rondom de bevalling kan ondersteunen. Een bevalling kan worden aangemerkt als een bijzondere gebeurtenis in de persoonlijke sfeer, waarvoor strafonderbreking kan worden verleend.

Er bestaat een noodzaak om aan klager strafonderbreking te verlenen. Klager heeft zijn partner, mede vanwege de coronacrisis en de lange reistijd, sinds 22 januari 2020 niet kunnen ontmoeten. Voor het steunen van zijn partner en in het belang van het hechtingsproces met zijn nog ongeboren kind is het noodzakelijk dat strafonderbreking wordt verleend, bij voorkeur niet voor drie dagen, maar voor de duur van vier weken. Indien de situatie zich daarvoor leent, kan klager eerder naar de inrichting terugkeren. Alleen klager kan zijn partner ondersteunen. Een en ander is toegelicht in de overgelegde schriftelijke verklaring van zijn partner. Vanwege een conflict tussen klagers partner en zijn ouders is het niet mogelijk dat zijn partner zonder klagers aanwezigheid op het adres van zijn ouders verblijft. Gezien deze omstandigheden is het in klagers geval van belang dat met de menselijke maat wordt gemeten.

Verweerder verkeert ten onrechte in de veronderstelling dat klager de strafonderbreking in België wenst door te brengen. Het door klager opgegeven verlofadres betreft immers het adres van zijn ouders in Nederland. Klagers partner zal vanuit België naar dit Nederlandse adres afreizen indien aan hem strafonderbreking wordt verleend. Ook heeft klager in Nederland een zorgverzekering afgesloten ten behoeve van zijn partner. Het beperkte strafrestant dat resteert, wil klager niet op het spel zetten door te vluchten. In dit verband is van belang dat de reclassering heeft geadviseerd hem in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting, gevolgd door deelname aan een penitentiair programma. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden is daarbij ingeschat als laag. Mocht verweerder alsnog een vluchtgevaar aanwezig achten, dan kan dit risico door middel van het opleggen van bijzondere voorwaarden en elektronisch toezicht afdoende worden ondervangen. Bovendien is de schorsing van klagers voorlopige hechtenis op 17 oktober 2019 – eerst na anderhalf jaar – in hoger beroep opgeheven. Hij is vervolgens op 20 december 2019 in België aangehouden en op 23 januari 2020 aan de Nederlandse justitiële autoriteiten overgeleverd. Gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij zich aan de daaraan verbonden voorwaarden gehouden en heeft hij aan het onderzoek van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst meegewerkt. Hij staat op een woonadres in België ingeschreven en heeft zich dan ook nooit onvindbaar gehouden.

Standpunt van verweerder

Hoewel in een mensenleven de geboorte van een kind een bijzondere gebeurtenis betreft, is de noodzaak van het verlenen van strafonderbreking onvoldoende gebleken. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn partner geen hulp van anderen kan verwachten. In een schrijven aan verweerder geeft klagers partner te kennen dat zij in de periode rond de bevalling bij haar schoonouders kan verblijven. Verder is niet aangetoond dat zij maatschappelijke instanties heeft benaderd die haar ten aanzien van haar problematiek hulp kunnen bieden. Overigens staat het klager vrij om het gebruikelijke incidentele verlof aan te vragen voor het bijwonen van de bevalling.

Uitgebrachte adviezen

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Ten aanzien van de zwangerschap van klagers partner, het regelen van de zorgverzekering, het doen van aangifte en anderen zaken, is het verzoek om strafonderbreking onvoldoende onderbouwd. Daarnaast zal klager in verband met de coronacrisis niet naar België kunnen afreizen. Dat is bovendien onwenselijk, omdat sprake is van een risico dat klager zich aan de detentie zal onttrekken. In het kader van zijn voorlopige hechtenis heeft hij verschillende schorsingsverzoeken ingediend die allen zijn afgewezen, laatstelijk op 27 mei 2020. Klager heeft zich gedurende het strafrechtelijk onderzoek veelvuldig schuil proberen te houden en zich onvindbaar gemaakt. Uiteindelijk is hij op grond van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) in België aangehouden. Daarnaast deelt het OM het standpunt van de reclassering dat het recidiverisico als laag moet wordt ingeschat niet. Klager ontkent de gepleegde feiten, waardoor het voor reclassering niet mogelijk is datgene te onderzoeken wat ten grondslag lag aan het delictgedrag. Dit vormt een risicoverhogende factor, omdat klager met deze houding geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. De door de reclassering genoemde beschermende factoren waren daarnaast ook ten tijde van de feiten aanwezig en hebben klager er niet van weerhouden het delict te plegen. Het recidiverisico moet daarom hoger worden ingeschat.

De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Zoals in het advies van het OM is aangegeven, is sprake van vluchtgevaar. Klagers partner woont in België en ook klager heeft daar een woning. Hij heeft vaker geprobeerd zich schuil te houden en hij is naar aanleiding van een uitgevaardigd EAB in België aangehouden.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens – kort gezegd – belastingfraude en valsheid in geschrifte. De (fictieve) einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 9 februari 2021.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

Klager verzoekt om strafonderbreking (in Nederland) voor de duur van vier weken, zodat hij de bevalling van zijn partner kan bijwonen en zijn partner in de periode rondom de bevalling kan ondersteunen.

De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking voor de duur van vier weken is onvoldoende vast komen te staan. Hoewel klagers wens om zijn partner te ondersteunen invoelbaar is, is onvoldoende gebleken dat zijn partner gedurende die periode slechts op klagers hulp is aangewezen.

De beroepscommissie constateert evenwel dat niet is beslist op klagers verzoek om strafonderbreking voor kortere duur, enkel om bij de bevalling aanwezig te zijn. Ook hiervoor is strafonderbreking in beginsel (voor onherroepelijk veroordeelden) de meest aangewezen verlofvorm (en niet incidenteel verlof, zoals verweerder in beroep stelt). In dit verband geldt volgens de toelichting op de Regeling (Stcrt. 1998, 247, p. 22) het algemene uitgangspunt dat de duur van de strafonderbreking (en van het incidenteel verlof) beperkt is tot de tijd die voor de desbetreffende persoonlijke gebeurtenis, inclusief reistijd, in redelijkheid noodzakelijk wordt geacht. Gelet hierop en op het door klager aangedragen verlofdoel, heeft verweerder verzuimd te beslissen over de noodzaak voor het verlenen van een kortere strafonderbreking, teneinde de bevalling van zijn partner bij te wonen. Verweerder merkt in de bestreden beslissing slechts op dat dit normaliter drie dagen betreft.

De omstandigheid dat niet genoegzaam is aangetoond dat klagers partner (die in België woonachtig is) in Nederland zal gaan bevallen, in combinatie met de omstandigheid dat klager zich – blijkens het OM-advies – eerder schuil heeft gehouden in België en met een EAB is aangehouden en overgedragen aan Nederland, vormt evenwel een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking, zowel voor de duur van vier weken als voor kortere duur.

Gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing hierom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 22 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven