Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6233/TB, 23 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-20/6233/TB

betreft: [klager]            datum: 23 juli 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.J. Voors, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 28 februari 2020 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. H.J. Voors om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager te plaatsen in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: Van Mesdag).

2.         De feiten

Klager is op 21 december 2015 bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) onder voorwaarden. Op 25 juli 2019 is door de rechtbank Overijssel alsnog tbs met bevel tot verpleging van overheidswege bevolen. Die beslissing is op 14 november 2019 bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. 

Verweerder heeft op 28 februari 2020 beslist klager te plaatsen in Van Mesdag. Deze plaatsing is inmiddels gerealiseerd.

3.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De kern van de bezwaren tegen de beslissing van verweerder is gelegen in feit dat de deskundigen, die moesten rapporteren in verband met de verlenging van de tbs-maatregel op het moment van het nemen van de plaatsingsbeslissing nog moesten rapporteren. Om die reden was het geboden om met plaatsing te wachten. Klager is inmiddels in Van Mesdag geplaatst. Klager is van oordeel dat de plaatsing dient te worden teruggedraaid.

De psychiater en de psycholoog hebben inmiddels gerapporteerd. Zij stellen dat klager niet een langdurig klinisch traject nodig heeft, maar juist een traject waarin het klinische deel zo kort mogelijk duurt, zodat zo snel mogelijk kan worden begonnen met resocialisatie. Plaatsing van klager in Van Mesdag is daarmee in strijd. De psychiater bestrijdt de noodzaak om klager te plaatsen in een instelling met een hoog beveiligingsniveau (niveau vier). Ook de psycholoog laat merken dat plaatsing op beveiligingsniveau vier niet past bij het traject waar klager voor stond. De officier van justitie heeft tijdens de verlengingszitting aangegeven dat hij zich wel wat kon voorstellen bij een voorwaardelijke beëindiging van de tbs met als doel kortdurende plaatsing in een FPA/FPK en het vervolgens resocialiseren. Klager wijst er onder meer op dat in het Beleidskader plaatsing TBS Dwang van oktober 2019 (hierna: Beleidskader) in paragraaf 2.1 wordt aangegeven dat denkbaar is dat een instelling voor forensische zorg die op basis van dit plaatsingskader in beginsel in aanmerking komt om de tbs-gestelde op te nemen, daarvoor toch niet passend is. Klager is van mening dat er reden is om, zelfs indien Van Mesdag op zich wellicht passend zou kunnen worden geoordeeld, daarvan in dit concrete geval af te wijken.

Op 14 mei 2020 heeft de rechtbank klagers tbs-maatregel met één jaar verlengd.

De rechtbank heeft overwogen dat het van belang is dat zo snel mogelijk met de resocialisatie buiten de instelling aan de gang moet worden gegaan. De rechtbank verwacht dat de instelling maatwerk levert en met de nodige voortvarendheid te werk gaat. Tevens overweegt de rechtbank dat er met één jaar wordt verlengd zodat de rechtbank als gevolg daarvan in staat zal zijn zicht te houden op de stappen die in de instelling zijn gemaakt in het resocialisatietraject, waarbij de rapporten van de deskundigen richtinggevend dienen te zijn. Binnen het jaar moeten daarmee duidelijke stappen zijn gezet. Met een snelle resocialisatie verhoudt zich ook niet dat de instelling in haar rapportage voorafgaande aan de zitting van 30 april 2020 heeft aangegeven dat pas na ommekomst van het eerste jaar überhaupt gesproken zal gaan worden over de vraag of begeleid verlof tot de mogelijkheden behoort. De psychiater heeft ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat het pas na een jaar gaan nadenken over begeleid verlof niet past bij voortvarende resocialisatie. Daarnaast heeft de psycholoog ter zitting heeft aangegeven dat het beveiligingsniveau van een FPC – afgezien van wellicht even de start – niet nodig is. Klager ziet zich, in zowel de rapporten als de beslissing van de rechtbank die voorliggen, gesterkt in de overtuiging dat plaatsing in Van Mesdag niet passend is. Zou er zijn gewacht met plaatsing, dan zou aan de hand van de nu beschikbare gegevens een andere keuze zijn gemaakt.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. 

Klager is bij arrest van 21 december 2015 ter beschikking gesteld onder voorwaarden voor poging tot doodslag. De terbeschikkingstelling is ingegaan op

28 december 2015 en met twee jaar verlengd bij beslissing van 15 februari 2018.

De rechtbank Overijssel heeft op 25 juli 2019 alsnog de verpleging van overheidswege van klager bevolen vanwege overtreding van meerdere van de gestelde voorwaarden. Die beslissing is bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Klager is bij beslissing van 28 februari 2020 geplaatst in Van Mesdag. De plaatsingsbeslissing is op goede gronden genomen. Klager verbleef sinds 14 november 2019 als tbs-passant in de penitentiaire inrichting Almelo. Klager diende tegen deze achtergrond zo spoedig mogelijk te worden geplaatst in een tbs-instelling.

Op basis van de beschikbare informatie is een afgewogen keuze gemaakt voor plaatsing in Van Mesdag. Uit de indicatiestelling van 7 januari 2020 blijkt dat klager is geïndiceerd voor plaatsing in een FPC (beveiligingsniveau 4) die ook behandeling biedt op LVB-niveau. Dit in combinatie met de regio van herkomst en de vastgestelde stoornis is aanleiding geweest voor plaatsing van klager in Van Mesdag. Deze instelling kan klager een op zijn problematiek toegesneden behandeling aanbieden. Een en ander is geheel in overeenstemming met het Beleidskader. Niet valt in te zien hoe de beslissing van de rechter inzake de verlenging van de tbs-maatregel hierin verandering zou kunnen en/of moeten brengen. Ook overigens is niet in gebleken van contra-indicaties voor plaatsing in Van Mesdag.

Klager beroept zich in de nadere onderbouwing van zijn standpunt op de rapportages van de psychiater en de psycholoog. Deze rapportages waren ten tijde van de bestreden beslissing nog niet gereed en kunnen reeds om die reden niet leiden tot een ander oordeel. Wel beschikbaar was de indicatiestelling waarin geadviseerd werd om klager te plaatsen in een FPC. Overigens valt uit de betreffende rapportages niet af te leiden dat plaatsing in een FPC met beveiligingsniveau 4 in dit stadium van klagers behandeling niet gerechtvaardigd zou zijn. Beide rapporteurs wijzen weliswaar op mogelijke (toekomstige) alternatieve resocialisatietrajecten, echter constateren tegelijkertijd dat klager al een tbs-behandeling met voorwaarden achter de rug heeft die niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, dat het recidiverisico onverminderd hoog is en dat de behandeling nog zeker twee jaar in beslag zal nemen. Het is de bedoeling om vanuit Van Mesdag te bezien hoe klagers resocialisatietraject het beste vormgegeven kan worden waarbij de adviezen van de psychiater en de psycholoog – naast de eigen ervaringen van de instelling - in de overwegingen zullen worden betrokken. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

4.         De beoordeling

Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;

b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en

c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Uitgangspunt van het Beleidskader is dat de ter beschikking gestelde geplaatst wordt in een instelling binnen de eigen regio op basis van een door het NIFP gegeven indicatiestelling.

Vast staat dat klager volgens de door het NIFP gegeven indicatiestelling in een FPC moet worden geplaatst waar tbs-gestelden met LVB-indicatie kunnen worden behandeld en sprake is van beveiligingsniveau vier. De indicatiestelling staat niet ter beoordeling van de beroepscommissie. Verweerder heeft klager overeenkomstig de indicatiestelling, in combinatie met de regio van herkomst en de vastgestelde stoornis, geplaatst in Van Mesdag. Niet gebleken is van een contra-indicatie voor plaatsing in die instelling.

Namens klager is betoogd dat klager, gelet op de rapportages van de psychiater en de psycholoog, niet een langdurig klinisch traject moet ondergaan, maar juist een traject waarin het klinische deel zo kort mogelijk duurt, zodat zo snel mogelijk kan worden begonnen met resocialisatie. Deze rapporten dateren echter van na de plaatsingsbeslissing. De stelling dat verweerder deze rapportages had moeten afwachten alvorens een plaatsingsbeslissing te nemen vindt geen steun in het recht. Deze rapportages werden uitgebracht in het kader van de aanstaande verlenging van de tbs-maatregel en niet in verband met de plaatsing.

De beroepscommissie gaat er wel van uit dat Van Mesdag bij het vaststellen van klagers resocialisatietraject mede acht slaat op de aanwezige adviezen van de psychiater en de psycholoog en dat de instelling maatwerk levert. Dat klagers tbs-maatregel door de rechtbank slechts voor de duur van één jaar is verlengd, zodat zij zicht kan houden op de stappen die de instelling zijn gemaakt in het resocialisatietraject, betekent niet dat klagers plaatsing in Van Mesdag daarom niet redelijk of billijk is.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden,  in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op23 juli 2020.

secretaris                                voorzitter                    

Naar boven