Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2852/GA, 4 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

.

nummer: 03/2852/GA

betreft: [klager] datum: 4 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de zeer beperkt beveiligde inrichting De Fleddervoort te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 5 december 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Veenhuizen, locaties Norgerhaven en Bankenbosch, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van voormelde p.i. om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van maximaal veertien dagen, in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op 14 november 2003 heeft de politie van Zoetermeer aan de inrichting bericht dat klager zich op vrijdag 7 november 2003 omstreeks 15.30 uur in Zoetermeer bevond. De werkgever van klager kon niet aan de inrichting bevestigen datklager op 7 november 2003 omstreeks 15.30 uur op zijn werkplek aanwezig was. Voor de inrichting stond, gelet op de verklaring van de politieambtenaar, vast dat klager misbruik heeft gemaakt van de hem door de inrichting gebodenvrijheden. Om die reden was duidelijk dat klager niet langer zijn detentie ongestoord kon ondergaan in De Fleddervoort. Hij kon immers niet omgaan met de vrijheden en verantwoordelijkheden die passend zijn binnen een regime van eenzeer beperkt beveiligde inrichting. Om die reden is klager op 17 november 2003 in afzondering geplaatst, in afwachting van zijn herselectie voor en overplaatsing naar een andere inrichting.
Klager heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd.
Klager heeft de directeur verzocht om hem gedurende de tijd dat het beroep nog loopt in de gelegenheid te stellen op verlof te gaan. Klager moet nog een aantal problemen oplossen. Zijn kinderen worden op dit moment opgevangen doorklagers broer. Klager moet met de sociale dienst nog een en ander regelen voor een uitkering en hij moet woonruimte krijgen. Daarvoor moet hij de sociale dienst en de woningbouwvereniging kunnen bezoeken. Klagers detentie eindigt op13 februari 2004. Een medewerker van de reclassering heeft geprobeerd klager bij een en ander bij te staan maar de instanties gaven hem steeds te kennen dat klager zelf die instanties moest bezoeken. De reclasseringswerker heeft ditaan de directeur ter kennis gebracht. De directeur heeft zich echter op het standpunt gesteld dat klager de uitkomst van het beroep diende af te wachten. Klager is van mening dat het beklag terecht gegrond is verklaard. De directeurheeft onvoldoende onderzocht of klager daadwerkelijk op 7 november 2003 in Zoetermeer is geweest. Klager was op die dag bij zijn werkgever aanwezig. Klager is van mening dat hij ten onrechte zeven dagen in afzondering heeft moetenverblijven. Hij wil voor die tijd graag een tegemoetkoming. Daarnaast is hij vanuit een zeer beperkt beveiligde inrichting overgeplaatst naar een huis van bewaring. Daardoor kon hij niet langer werk verrichten voor zijn werkgever.Dit scheelt klager € 110,- per week aan inkomsten.

3. De beoordeling
Blijkens de zich bij de stukken bevindende melding van een inspecteur van de politie Haaglanden, district Zoetermeer, d.d. 14 november 2003 heeft klager zich op 7 november 2003 omstreeks 15.30 uur in Zoetermeer bevonden op het adreswaar klagers ex-vriendin en klagers zoontje zich bevonden. Door en namens klager is aangevoerd dat dit niet juist is. Niet klager maar klagers broer zou op die dag in Zoetermeer zijn geweest en gesproken hebben met medewerkers vande politie Haaglanden. De beroepscommissie acht die stelling van klager, mede nu een verklaring ontbreekt dat klager op 7 november 2003 in Leeuwarden bij zijn werkgever aanwezig was, onvoldoende aannemelijk. Dat maakt dat deonderhavige beslissing van de directeur, gelet op met name de melding van de politie Haaglanden d.d. 14 november 2003, niet is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing – bijafweging van alle in aanmerking komende belangen – ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag moet alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven