Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5339/GA, 17 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Nummer          R-19/5339/GA             

Betreft [Klager]            Datum 17 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een ordemaatregel met betrekking tot het weigeren van telefoongesprekken met een bepaald telefoonnummer en het blokkeren van dat telefoonnummer, voor de duur van drie maanden, ingaande op 19 juli 2019 (ZB-2019-457).

De alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft op 19 november 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. E. Hullegie, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 1 april 2020 heeft mr. C.B. Stenger zich als raadsvrouw gesteld in onderhavige zaak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter is ten onrechte voorbijgegaan aan het verweer dat het verslag niet aan klager is aangezegd. Voorts is klager van oordeel dat beperking van telefooncontact niet bij wijze van ordemaatregel kan worden opgelegd.

In het schriftelijk verslag staat vermeld dat de verslaglegging niet aan klager is medegedeeld. Dit zou een administratieve fout zijn gelet op de omstandigheid dat op de achterkant van het schriftelijk verslag met de pen staat geschreven: “aanzeg 18/07/’19 20.15 uur”. Niet valt in te zien waarom hetgeen met de pen is opgeschreven meer bewijskracht toekomt dan aan hetgeen in het schriftelijk verslag staat vermeld. Daarnaast is er geen sprake van ‘feiten die onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming’, aangezien de bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod, door de rechtbank niet dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Derhalve is er niet voldaan aan de vereisten van artikel 50 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Hiervoor wordt verwezen naar RSJ 22 september 2015, 15/1470/GA.

Klager stelt zich op het standpunt dat de beslissing om niet te kunnen bellen met een bepaald telefoonnummer niet kan worden aangemerkt als ordemaatregel als bedoeld in artikel 23 en 24 van de Pbw. Voorts is de beslissing genomen voor een periode van drie maanden. De ordemaatregel kenmerkt zich door een korte periode (veertien dagen) die wellicht verlengd kan worden, maar dan getoetst moet worden, zoals volgt uit RSJ 15 november 2006, 06/2378/GA. Dat de beperking van telefooncontact niet bij wijze van ordemaatregel opgelegd kan worden blijkt ook uit RSJ 9 september 2011, 11/2876/SGA.

Voorts is klager van oordeel dat hem bij waarschuwing van 24 mei 2019, niet is verboden om het desbetreffende telefoonnummer te bellen.

Standpunt van de directeur

Namens de directeur is aangegeven dat er geen aanvullingen zijn op hetgeen is aangevoerd tegenover de beklagrechter.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 39, derde lid, van de Pbw kan de directeur de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Een dergelijk beslissing geldt voor ten hoogste twaalf maanden. Uit artikel 58, eerste en tweede lid aanhef en onder c, van de Pbw volgt dat de directeur van de beslissing tot een dergelijk verbod van het voeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken, onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor de gedetineerde begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling geeft.

Op 24 mei 2019 heeft klager een waarschuwing gehad van de directeur. Toen is met klager besproken dat hij op geen enkele wijze meer contact op mag nemen met het slachtoffer dan wel anderszins betrokkenen bij zijn strafzaak. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 2 juli 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met de school van de kinderen van het slachtoffer. Dit contact is door het slachtoffer als bedreigend ervaren. Op verzoek van het Openbaar Ministerie heeft de directeur op 19 juli 2019 op grond van artikel 39, derde lid in verbinding met artikel 36, vierde lid onder d, van de Pbw een maatregel opgelegd aan klager ter bescherming van de slachtoffers of anderszins betrokkenen. Deze maatregel houdt de weigering in tot het voeren van een bepaald telefoongesprek, te weten met de school van de kinderen van het slachtoffer, door het nummer van de school voor de duur van drie maanden te blokkeren. Echter heeft de directeur deze maatregel opgelegd in de vorm van een ordemaatregel. Nu de maatregel op grond van artikel 23 van de Pbw (ordemaatregel) is opgelegd in plaats van op grond van artikel 39, derde lid, van de Pbw en sprake is van een formeel gebrek dient de uitspraak van de beklagrechter te worden vernietigd en zal het beklag alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen nu in dit geval de directeur een dergelijk verbod in redelijkheid en billijkheid heeft kunnen opleggen. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat uit de bestreden beslissing blijkt dat de directeur wel de juiste artikelen heeft aangehaald, te weten artikel 39, derde lid, in verbinding met artikel 36, vierde lid onder d, van de Pbw, en dat de beslissing van de directeur aan de in artikel 58, eerste lid, van de Pbw genoemde eisen voldoet. De beroepscommissie merkt nog op dat het aanzeggen van een verslag een vereiste is voorafgaand aan het opleggen van een disciplinaire straf, niet voor een maatregel zoals hier aan de orde.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 17 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven