Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6047/GB, 16 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6047/GB                  

Betreft [klager]            Datum 16 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder)  heeft dat verzoek op 6 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Volgens verweerder zou klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormen, omdat hij tijdens een proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd (waarvoor hij nu is gedetineerd) en omdat recent een telefoon bij hem is aangetroffen.

De omstandigheid dat klager het delict in zijn proeftijd heeft gepleegd, mag niet zodanig zwaar wegen dat hij niet meer voor detentiefasering in aanmerking komt. In de wet en de toelichting staat nergens dat het plegen van een delict tijdens een proeftijd een contra-indicatie is. Er moet naar het verloop van de huidige detentie worden gekeken. De redenering van verweerder strookt ook niet met de ratio van detentiefasering: geleidelijk terugkeren in de maatschappij. Klager voldoet aan de voorwaarden voor detentiefasering. De reclassering en aanvankelijk de vrijhedencommissie ondersteunden dit.

Klager is naar aanleiding van de aangetroffen contrabande niet gedegradeerd naar het basisprogramma. Dat kon ook niet, want volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan één disciplinaire straf een degradatie niet rechtvaardigen. De vrijhedencommissie heeft echter wel haar positieve advies herzien. Ook is de aard van de contrabande van belang. Het ging om een mobiele telefoon en niet om softdrugs of harddrugs. Er is geen sprake van voortgezet crimineel handelen in detentie. Klagers gedrag in de inrichting is goed.

Standpunt van verweerder

Op 7 januari 2020 adviseerde de inrichting positief ten aanzien van klagers verzoek. Dit is op 6 februari 2020 veranderd in een negatief advies, omdat bij klager een mobiele telefoon op cel was aangetroffen. Het klopt dat klager niet is gedegradeerd naar het basisprogramma. De aangetroffen contrabande duidt er echter wel op dat klager onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken. Het bezit van een telefoon binnen detentie brengt grote risico’s met zich mee.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, omdat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld, hij nog maar een jaar gedetineerd was en hij het feit waarvoor hij is gedetineerd heeft gepleegd tijdens een proeftijd. Die vorige veroordeling had, net als klagers huidige straf, betrekking op overtreding van de Opiumwet. Tijdens de proeftijd toonde klager zich onvoldoende gemotiveerd. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld.

Gelet op het voorgaande vorm klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Gelet op zijn einddatum (21 april 2021) is er nog voldoende tijd om te bezien op welke wijze zijn terugkeer naar de maatschappij kan worden vormgegeven.

3. De beoordeling

Klager is sinds 23 december 2018 gedetineerd. Hij is in eerste aanleg veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 21 april 2021.

Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een BBI gedetineerden worden geplaatst die:

-    een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;

-    een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;

-    beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een BBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een BBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij volgens verweerder een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt.

De beroepscommissie stelt het volgende vast. Klager is meermalen veroordeeld voor drugsdelicten. Het huidige delict heeft hij gepleegd tijdens de proeftijd van een vorige veroordeling. De reclassering acht klagers delictverleden dan ook zorgwekkend. Klagers gedrag in de inrichting is doorgaans goed, maar kort voor de bestreden beslissing is bij hem een mobiele telefoon aangetroffen. Dat is een ernstige overtreding van de regels in de inrichting, omdat daardoor geen controle kon worden uitgeoefend op klagers contacten met de buitenwereld. De reclassering schat klagers recidiverisico in als gemiddeld en constateert daarbij serieuze problemen op diverse leefgebieden (huisvesting, dagbesteding, financiën, middelengebruik en houding) die ten minste deels zijn gerelateerd aan klagers delict.

Gelet op voorgaande omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een meer dan beperkt maatschappelijk risico vormt. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven