Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6632/GB, 16 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6632/GB                        

Betreft [klager]            Datum 16 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder)  heeft dat verzoek op 1 april 2020 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus is geen uitsluitingsgrond voor plaatsing in een ZBBI volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klager is niet besmet met het coronavirus. Verweerder had klagers verzoek eerst inhoudelijk moeten beoordelen. Vervolgens had, na een mogelijk positief besluit, verweerder de feitelijke (over)plaatsing moeten aanhouden en/of klager op een wachtlijst moeten plaatsen, totdat een plaatsing wel mogelijk zou zijn.

De beslissing om niet eerst een inhoudelijke afweging te maken is onredelijk en onbillijk, nu het doen van een nieuw verzoek tot (over)plaatsing na opheffing van de coronamaatregelen veel tijd in beslag zal nemen.

Standpunt van verweerder

Klager ondergaat een gevangenisstraf wegens het plegen van een zedendelict. Het verzoek van klager is afgewezen vanwege de genomen coronamaatregelen. Uit het selectieadvies van 12 maart 2020 blijkt dat klager positief gedrag vertoont in de inrichting en dat zowel de politie als het OM positief hebben geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Alle risico’s worden door de reclassering ingeschat als laag.

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft extra maatregelen getroffen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. De maatregelen hebben als doel het aantal contacten met de buitenwereld te beperken. Zo kan het risico op besmetting met het coronavirus kleiner worden gemaakt. Een besmetting binnen een inrichting van DJI zou grote gevolgen hebben voor het personeel en de justitiabelen. Het beschermen en gezond houden van personeel en justitiabelen is belangrijk. Op grond hiervan is besloten om vanaf 14 maart 2020 niemand meer in de ZBBI’s te plaatsen zolang de door verweerder getroffen coronamaatregelen voor het gevangeniswezen gelden. De ZBBI’s zijn vervolgens gesloten.

Klager geeft aan dat er ten aanzien van de beslissing sprake is van een gebrek, nu er geen inhoudelijke belangenafweging is gemaakt. Nu plaatsing in de ZBBI feitelijk niet mogelijk was, is verweerder niet toegekomen aan een inhoudelijke afweging. Bovendien was het op dat moment niet bekend wanneer en op welke wijze de coronamaatregelen versoepeld zouden worden. Niet voorspelbaar was of een gedetineerde die, in eerste instantie, geschikt was voor een ZBBI tijdens het langere verblijf in de gesloten setting ook geschikt zou blijven. Daarom moet, op het moment dat plaatsingen in een ZBBI weer geëffectueerd kunnen worden, altijd een nieuw selectieverzoek worden ingestuurd. Op 8 juni 2020 zijn de ZBBI’s nog gesloten.

Het bovenstaande levert een zeer vervelende situatie voor klager op. De veiligheid en gezondheid van zowel het personeel als de gedetineerden dienen echter voorop te staan. De beslissing van 1 april 2020 is dan ook op juiste gronden genomen.

3. De beoordeling

Klager is sinds 31 oktober 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek, wegens het plegen van een zedendelict. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 27 juli 2020.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI is afgewezen, omdat de ZBBI’s gesloten zijn vanwege de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus binnen het gevangeniswezen heeft getroffen. Plaatsing in een ZBBI is niet mogelijk zolang de maatregelen van kracht zijn. Verweerder heeft te kennen gegeven dat klager na opheffing van de maatregelen een nieuw verzoek tot plaatsing in een ZBBI kan indienen.

De beroepscommissie begrijpt dat de maatregelen voor klager vergaande en onbevredigende gevolgen hebben, nu hij – ongeacht de vraag of hij aan de voorwaarden voor plaatsing in een ZBBI voldoet en los van het gedrag dat hij in de inrichting heeft vertoond – niet in een ZBBI kan worden geplaatst. Nu plaatsing in een ZBBI ten tijde van het nemen van de beslissing op klagers verzoek evenwel feitelijk niet mogelijk was, kan de bestreden beslissing reeds om die reden niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie acht het evenmin onredelijk dat klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI niet al inhoudelijk is beoordeeld en dat klager niet al op een wachtlijst voor een ZBBI is geplaatst, nu niet vaststaat dat een gedetineerde die in eerste instantie geschikt is bevonden voor plaatsing in een ZBBI, na opheffing van de maatregelen en na een langer verblijf in een gesloten setting nog steeds geschikt is voor plaatsing in een ZBBI. In de tussenliggende periode kunnen zich immers feiten en omstandigheden voordoen die maken dat een gedetineerde niet langer voor plaatsing in een ZBBI in aanmerking komt. Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat een nieuw verzoek tot plaatsing in een ZBBI moet worden ingediend op het moment dat plaatsingen in een ZBBI weer kunnen worden geëffectueerd. De beroepscommissie gaat er daarbij van uit dat verweerder, waar mogelijk, rekening zal houden met de duur van het strafrestant.

De bestreden beslissing kan – gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven