Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6877/GV, 10 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6877/GV                        

Betreft [klager]            Datum 10 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 mei 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Schilder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken, waaronder het door klagers raadsvrouw op 2 juli 2020 toegestuurde behandelplan van klagers partner.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Aangezien verweerder geen acht heeft geslagen op de in het verzoekschrift genoemde omstandigheden, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd, dan wel is er sprake van een onjuiste belangenafweging. Klager verblijft - buiten zijn schuld - voor langere duur in detentie dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn. Vanwege de coronacrisis is het niet mogelijk hem in het kader van strafonderbreking, als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), naar Italië of de Dominicaanse Republiek uit te zetten. Verweerder heeft deze omstandigheid geheel buiten beschouwing gelaten, terwijl deze omstandigheid klager in belangrijke mate raakt in zijn persoonlijke levenssfeer. Daarnaast is in dit verband de stelling dat sprake is van een risico van maatschappelijke onrust onbegrijpelijk. Uit niets blijkt dat een dergelijk risico zich voordoet, indien aan klager voor een korte periode strafonderbreking zou worden verleend.

Er is in klagers geval sprake van een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Het is noodzakelijk dat klager in de gelegenheid wordt gesteld zijn partner te ondersteunen in de zorg voor hun minderjarige zoon en hun nog ongeboren kind. Een en ander wordt bevestigd door een ambulant woonbegeleider, die het gezin ondersteunt. Zij stelt dat klagers partner nauwelijks een netwerk heeft om op terug te vallen. Als gevolg van de beperkingen die de coronacrisis met zich meebrengt, heeft klagers partner veel hulp nodig bij de zorg voor hun zoon en gedurende de zwangerschap. Zo kan zij vanwege de bestaande gezondheidsrisico’s geen boodschappen doen. Vanwege psychische klachten is zij naar een psycholoog doorverwezen. Ook de thuiszorg is ingeschakeld. Deze zorg vervangt echter geenszins de emotionele en sociale hulp die klager kan leveren. Verder dient klagers goede gedrag in de inrichting meer te worden meegewogen in de bij het verzoek om strafonderbreking gemaakte afweging dan thans het geval is geweest. De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking is in voldoende mate aangetoond. Klager bestrijdt daarom de stelling van verweerder dat geen sprake zou zijn van een goed onderbouwde verlofaanvraag.

Daarnaast is het onjuist dat klager niet voor het verlenen van strafonderbreking in aanmerking komt, vanwege het feit dat hij ongewenst is verklaard. Volgens een uitspraak van de beroepscommissie uit 2016 dient bij een goed onderbouwde verlofaanvraag tegenover de ongewenstverklaring ook het door de rechter vastgestelde ontbreken van zicht op uitzetting te worden meegewogen. In klagers geval is dit echter niet gebeurd, terwijl hij vanwege de coronacrisis langer is gedetineerd dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn.

Standpunt van verweerder

Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. De omstandigheid dat het vanwege de coronacrisis niet mogelijk is hem door middel van strafonderbreking voor onbepaalde tijd naar Italië of de Dominicaanse Republiek uit te zetten, in samenhang met zijn wens om zijn partner tijdens haar zwangerschap te ondersteunen, brengt niet mee dat aan hem strafonderbreking als bedoeld in artikel 34 van de Regeling zou moeten worden verleend. Er is immers geen goed onderbouwd verzoek om strafonderbreking ingediend. Daarnaast bestaat er een risico op maatschappelijke onrust, indien aan klager strafonderbreking zou worden verleend.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en heeft geen Europese Unie (EU)-status, aangezien zijn Italiaanse verblijfsstatus is ingetrokken. Deze omstandigheid brengt mee dat een risico bestaat dat klager in de illegaliteit verdwijnt. Uit niets blijkt dat hij de vader is van het ongeboren kind en er wordt niet aan de eisen voldaan die de Regeling stelt aan het verlenen van strafonderbreking. Er is immers geen sprake van een ingrijpende levensgebeurtenis, waarbij klagers aanwezigheid noodzakelijk is, noch van een ernstig zieke of in levensgevaar dan wel ernstige psychische nood verkerende levenspartner.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Als vreemdeling zonder EU-status dient klager na zijn invrijheidstelling, niet naar Italië, maar naar de Dominicaanse Republiek te worden uitgezet. Hetgeen klager aanvoert over de gezondheid van zijn partner maakt dit niet anders, ook niet indien sprake zou zijn van een duurzame relatie. Overigens valt de geschetste situatie van zijn partner en gezin niet onder de gevallen als bedoeld in de Regeling. Ook in het geval dat de bevalling aanstaande is, dienen vanwege klagers status als ongewenste vreemdeling geen vrijheden te worden verleend. Er bestaat een aanzienlijk risico dat hij bij het verlenen van strafonderbreking het grondgebied van Nederland en de EU niet vrijwillig verlaat en in de illegaliteit zal verdwijnen. Mede gezien het feit dat permanente begeleiding bij een strafonderbreking niet mogelijk is, is dat een onaanvaardbaar risico.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 30 juni 2018 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 16 januari 2021.

In artikel 34 van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Daarnaast kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner en voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner van de gedetineerde (artikel 36, in samenhang met artikel 23 van de Regeling).

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee maanden, teneinde zijn partner te ondersteunen bij de opvoeding en verzorging van hun minderjarige zoon en zijn partner te ondersteunen gedurende de zwangerschap van hun tweede kind.

Uit de stukken komt naar voren dat klagers afwezigheid vanwege zijn detentie binnen het gezin wordt gevoeld. Uit de stukken blijkt echter ook dat zijn partner en gezin hulp en begeleiding ontvangen van een ambulant woonbegeleider, een psycholoog en van thuiszorg. Van de gevallen als bedoeld in artikel 23 en 36 van de Regeling is daarnaast geen sprake. Naar het oordeel van de beroepscommissie is van een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking – zoals bedoeld in de Regeling – dan ook onvoldoende gebleken.

Namens klager is gesteld dat hij in het kader van een strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling al eerder in vrijheid zou zijn gesteld. Vanwege de coronacrisis heeft deze strafonderbreking voor onbepaalde tijd, die door de Dienst Terugkeer & Vertrek is aangevraagd, (vooralsnog) geen doorgang kunnen vinden. Wat hier ook van zij, deze omstandigheid geeft geen aanleiding om de door klager voorgestane strafonderbreking voor de duur van twee maanden aan hem te verlenen.

Daarnaast vormt klagers status als vreemdeling een contra-indicatie voor verlofverlening, wat een afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking mede rechtvaardigt. Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Hij bezit uitsluitend de Dominicaanse nationaliteit en heeft niet langer een geldige verblijfsvergunning in Italië, dan wel in enig ander EU-land. Het OM en de directeur van de locatie De Schie wijzen daarom op het risico dat klager Nederland en de EU niet vrijwillig zal verlaten en in de illegaliteit zal verdwijnen, indien aan hem strafonderbreking zou worden verleend.

Nu de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven