Nummer R-19/3638/GA
Betreft [Klager] Datum 10 juli 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan de eerste zeven dagen met televisie en de laatste zeven dagen zonder televisie, vanwege de weigering mee te werken aan plaatsing in een meerpersoonscel (MPC), ingaande op 9 januari 2019 en eindigend op 23 januari 2019 (DC-2019-000034); en
b. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege de weigering mee te werken aan plaatsing in een MPC, ingaande op 28 januari 2019 en eindigend op 11 februari 2019 (DC-2019-000098).
De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 30 april 2019 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers gemachtigde, […], heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde […] en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Voorts heeft de beroepscommissie de directeur verzocht het schriftelijk verslag van 23 januari 2019 aan de beroepscommissie te doen toekomen, hetgeen niet mogelijk bleek te zijn doordat het niet meer terug is te vinden in de systemen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager weigert in een MPC te gaan omdat hij daar niet goed tegen kan. Klager heeft ADHD en autisme, waardoor hij meent niet geschikt te zijn voor een MPC. Hij heeft eerder een contra-indicatie gehad, maar deze wordt niet langer geaccepteerd.
Klager heeft uiteindelijk elf maanden geïsoleerd doorgebracht. Deze duur is disproportioneel en is in strijd met artikel 3 EVRM jo. 7 IVBPR. Dit is bevestigd in de zaak MSS tegen Griekenland waarin het EVRM heeft aangegeven dat opsluiting in een kleine ruimte in strijd is met artikel 3 EVRM. Tevens volgt uit diverse rapporten dat isolatie niet bevorderlijk - en zelfs schadelijk - is voor de geestelijke gesteldheid van de geïsoleerde. Op den duur kan het leiden tot paniekaanvallen, angst- en concentratiestoornissen. De plaatsing in isolatie voor deze extreem lange duur is volstrekt insignificant tegen de achtergrond van deze zware kritiek. Het weigeren van een MPC zou er niet toe moeten leiden dat iemand langdurige, mogelijk permanente, psychische schade oploopt. Daarnaast valt zo’n zware straf niet te verenigen met het bestuurlijke karakter dat vreemdelingenbewaring dient te hebben. Het is onbegrijpelijk dat de beklagcommissie stelt dat klager dit aan zichzelf te danken heeft. Ook zou klager volgens de beklagcommissie ‘volhardend’ zijn geweest. Dit had ook opgevat kunnen worden als een aanwijzing dat klager inderdaad een contra-indicatie heeft ten aanzien van plaatsing in een MPC. Het is niet aannemelijk dat klager vrijwillig zo’n lange tijd in isolatie doorbrengt zonder daar zwaarwegende motieven voor te hebben. Het had op de weg van de directeur gelegen om nader onderzoek te doen naar klagers geschiktheid om op een MPC te verblijven. Uit artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden blijkt dat een MPC niet bevolen kan worden indien er een aanwijzing bestaat voor contra-indicaties. Uit artikel 14 van de European Prison Rules volgt dat onderbrenging van personen gedurende de nacht in individuele cellen voorop staat. Uit de capaciteitscijfers omtrent het detentiecentrum Rotterdam blijkt dat er over de periode januari tot en met april 2019 349 cellen bezet waren. Tevens waren 180 cellen buiten gebruik en 111 cellen waren leeg en direct inzetbaar. Er was dus voldoende capaciteit om klager alleen op cel in te sluiten. Bovendien heeft klager gedurende tien maanden alleen op cel gezeten, al was dit geïsoleerd. Het is dan ook onbegrijpelijk dat dit op een andere afdeling niet mogelijk is geweest. Daar komt nog eens bij dat klager geen televisie op cel heeft gehad. Dit is een bijkomende straf die de zwaarte van de staf vele malen erger maakt. Deze naar aard en strekking dusdanig zware en disproportioneel lange straf is onverenigbaar met de doelstelling van administratieve detentie. Er kan dan ook niet tot een andere conclusie gekomen worden dan dat de in totaal 28 dagen opsluiting in isolatie onrechtmatig was. Klager verzoekt de Raad zijn klachten gegrond te verklaren en wegens de geleden schade hem een tegemoetkoming van €280,- te doen toekomen.
Standpunt van de directeur
Klager weigert consequent plaats te nemen in een MPC, waarvoor klager telkens een straf heeft gekregen van veertien dagen op eigen cel zonder televisie. Binnen DC Rotterdam worden in beginsel alle ingeslotenen op een MPC geplaatst. Indien nodig kan hier door een gedragsdeskundige van afgeweken worden door een advies voor een eenpersoonscel af te geven. Klager heeft contact gehad met de deskundige, een psycholoog, en deze heeft geen reden gezien om een contra-indicatie voor een MPC af te geven. Er is dan ook geen sprake van een contra-indicatie op medische gronden. De directeur kan dan ook bij weigering een straf opleggen van veertien dagen in een strafcel. Het klopt niet dat de disciplinaire straf steeds verlengd wordt. Telkens als klager weigert om op een MPC te gaan wordt aan hem een nieuwe straf opgelegd. Van verlenging is dan ook geen sprake.
Omdat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat isolatie schadelijke gevolgen kan hebben is de straf opgelegd in eigen kamer. Nu de directeur de zorg heeft voor klager en klager geruime tijd weigerde mee te werken aan plaatsing in een MPC, was het klager toegestaan te luchten met andere ingeslotenen. Daarnaast kreeg klager zo nu en dan een “time-out” van zijn straf in de vorm van een open deur voor een aantal dagen. Dit na uitvoerig overleg met een deskundige. Deze maatregelen zijn volgens de deskundige voldoende om sensore en sociale deprivatie te voorkomen. Ondertussen is tevens vastgelegd dat ingeslotenen die langere tijd (twee weken) een straf uitzitten, bij goed gedrag, twee dagen per week meedraaien met het dagprogramma. Een van deze dagen mogen ze tevens sporten.
3. De beoordeling
Beklag a. en b.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de weigering om in een meerpersoonscel geplaatst te worden strafwaardig gedrag, waarvoor de directeur een disciplinaire straf kan opleggen. Vaststaat dat ten aanzien van klager geen contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel is vastgesteld. Dat klager gedurende een lange periode in zijn cel opgesloten is geweest, komt omdat voor elke weigering van klager opnieuw een straf kan worden opgelegd. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur binnen de mogelijkheden die hij heeft voldoende gedifferentieerd en is niet steeds sprake geweest van volledige afzondering van klager op zijn cel. De directeur heeft na uitvoerig overleg met een deskundige getracht klager zo veel mogelijk tegemoet te komen door middel van een “time-out” waarbij klager vijf dagen een open deur heeft gekregen tussen de twee straffen door, door klager de straf in eigen cel te laten ondergaan in plaats van in een strafcel, door klager te laten luchten met andere gedetineerden en door de straf deels met en deels zonder televisie op te leggen. De directeur heeft dan ook ruim voldoende inspanningen verricht om eventuele schadelijke gevolgen tot een minimum te beperken. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat sprake is van een schending van de door klager genoemde artikelen van het EVRM en het IVBPR. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 10 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. D. van der Sluis en U.P. Burke, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter