Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6620/GB, 9 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6620/GB                   

Betreft [klager]            Datum 9 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft op 2 maart 2020 een verzoek gedaan tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder)  heeft dat verzoek op 2 april 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. R.A.J. Verploegh, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek is afgewezen vanwege de getroffen coronamaatregelen. In de Kamerbrief van 13 maart 2020 wordt echter geen maatregel getroffen die ertoe strekt dat er geen plaatsingen in een ZBBI meer kunnen plaatsvinden. Dat lijkt ook niet nodig. Ook in BBI’s zijn maatregelen getroffen om besmetting te voorkomen. Bovendien noopt het nemen van noodmaatregelen tot het bieden van alternatieven in het algemeen en in individuele gevallen.

Gelet op klagers standpunt in de zaak met kenmerk R-20/6092/GB had hij al vanaf 24 oktober 2019 onafgebroken in een ZBBI moeten verblijven. Hij verblijft thans echter in een versoberd BBI-regime. Klager had, ondanks de noodmaatregelen, dus opnieuw geselecteerd moeten worden voor de ZBBI. Hem had in dat geval – conform het beleid – een langer aaneengesloten verlof verleend kunnen worden, eventueel met elektronische monitoring.

Standpunt van verweerder

Verwezen wordt naar het verweer in de zaak met kenmerk R-20/6092/GB. Klagers terugplaatsing uit de ZBBI naar de BBI staat in deze zaak echter niet ter discussie.

Een plaatsing in een ZBBI brengt met zich mee dat klager doordeweeks de inrichting zou verlaten. De getroffen coronamaatregelen staan hieraan in de weg. Zodra die maatregelen worden afgeschaald, kan klager een nieuw verzoek indienen. Klager kan te zijner tijd ook een verzoek indienen voor deelname aan een penitentiair programma (PP). Die faseringsmogelijkheid vindt nog wel doorgang. Op 3 september 2020 komt klager daarvoor in aanmerking.

3. De beoordeling

Klager is sinds 9 januari 2020 gedetineerd. Hij is in totaal 423 dagen voorlopig gehecht geweest in verband met een Opiumwetdelict, waarvoor hij in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Hij ondergaat thans een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek, wegens diefstal in vereniging met braak en witwassen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 februari 2021.

De beroepscommissie stelt voorop dat klagers terugplaatsing vanuit de ZBBI in de BBI in deze zaak niet aan de orde is. Daarover oordeelt zij in RSJ 9 juli 2020, R 20/6092/GB.

Klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI is afgewezen, omdat de coronamaatregelen hieraan in de weg stonden.

Onder verwijzing naar RSJ 3 juli 2020, R-20/7129/GB, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat de Dienst Justitiële Inrichtingen maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus binnen het gevangeniswezen. Plaatsing in een ZBBI is niet mogelijk zolang de maatregelen van kracht zijn. Verweerder heeft te kennen gegeven dat klager na opheffing van de maatregelen een nieuw verzoek tot plaatsing in een ZBBI kan indienen.

De beroepscommissie begrijpt dat de maatregelen voor klager vergaande en onbevredigende gevolgen hebben, nu hij – ongeacht de vraag of hij aan de voorwaarden voor plaatsing in een ZBBI voldoet en los van het gedrag dat hij in de inrichting heeft vertoond – niet in een ZBBI kan worden geplaatst en daardoor een (groot) deel van zijn resocialisatie misloopt. Nu plaatsing in een ZBBI ten tijde van het nemen van de beslissing op klagers verzoek evenwel feitelijk niet mogelijk was, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hem had ook geen langdurig verlof hoeven worden verleend, nu dit slechts een noodmaatregel betrof voor gedetineerden die bij aanvang van de coronamaatregelen reeds in een ZBBI verbleven.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat haar vooralsnog onduidelijk is op basis van welke berekening klagers PP-datum volgens verweerder thans op 3 september 2020 is vastgesteld.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 9 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven