Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3919/SGA, 3 juli 2020, schorsing
Uitspraakdatum:03-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          S-20/3919/SGA                               

Betreft [verzoeker]      Datum 3 juli 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen (hierna: de directeur) heeft op 17 juni 2020 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekers raadsman, mr. R.I. Kool, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (Eh-2020-000235).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt aangevoerd dat het negatieve oftewel ‘rode’ gedrag is gebaseerd op één disciplinaire straf. In beginsel geldt de stelregel dat de oplegging van één disciplinaire straf, niet zonder nadere motivering, tot degradatie kan leiden. Voorts voert de raadsman aan dat het ‘oranje’ of ‘groene’ gedrag niet is beschreven in de bestreden beslissing. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de directeur een belangenafweging dient te maken waarbij het ‘oranje’ dan wel ‘rode’ gedrag van de gedetineerde dient te worden afgezet tegen het structurele gedrag, waarbij ook alle onderdelen van goed oftewel ‘groen’ gedrag worden betrokken. De huidige belangenafweging van de directeur voldoet volgens de raadsman niet aan deze norm.

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ’rood’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker disciplinair is gestraft wegens het aantreffen van contrabande in zijn cel, te weten een weegschaal hetgeen wordt gezien als een hulpmiddel voor het afwegen van drugs. De voorzitter overweegt dat voor het ‘groene’ gedrag in het geheel niets is benoemd. Voor het groene gedrag wordt enkel verwezen naar het Detentie- en Re-integratieplan waarin deze gedragingen staan beschreven. De directeur heeft eerst in zijn reactie op het schorsingsverzoek aangegeven dat er weldegelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij het ‘rode’ gedrag van verzoeker is beoordeeld in verhouding met het ‘oranje’ gedrag en het ‘groene’ gedrag. Tevens heeft de directeur in deze reactie het ‘groene’ gedrag van verzoeker omschreven. Nu deze belangenafweging niet is opgenomen in de bestreden beslissing bevat de degradatiebeslissing, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en is deze derhalve onvoldoende onderbouwd. De bestreden beslissing is daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek zal worden toegewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 3 juli 2020 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven