Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6679/GB, 6 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:06-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6679/GB                  

Betreft klager  Datum  6 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 9 april 2020 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klagers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing komt grotendeels overeen met de vorige verlengingsbeslissing van 18 november 2019. De enige nieuwe informatie die ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing is dat, gelet op de aanhouding van de “medeverdachten” [J.] en [T], de noodzaak tot klagers plaatsing in de EBI onverminderd is, aldus het Openbaar Ministerie (OM). Deze twee “medeverdachten” worden niet in hetzelfde onderzoek vervolgd als klager (13Orinus) en klager is geen verdachte in de strafzaak tegen deze “medeverdachten”. De aanhoudingen van [J.] en [T.] zijn volgens het OM een grote klap voor het crimineel samenwerkingsverband (CSV) en dit is mede een reden voor het nog altijd geldende vluchtgevaar van klager. Deze motivering is onbegrijpelijk. Immers, voordat deze aanhoudingen plaatsvonden werd het feit dat sprake zou zijn van een band met [T.], eveneens als inkleuring van vluchtgevaar naar voren gebracht. Waarom thans nog sprake is van vluchtgevaar van klager wordt niet onderbouwd.

Voorts wordt overwogen dat er nog een reeks aan getuigen gehoord zal worden. Deze onderzoekswensen zijn van de kant van de verdediging gekomen. Het betreft dus geen getuigen die het OM wenst te horen. Dit - en het inzien van stukken bij het Nederlands Forensisch Instituut - kan dan ook niet bijdragen aan de onderbouwing van een nog langer verblijf van klager in de EBI. Het OM heeft ook voldoende tijd gehad om onderzoek te doen, nu de beperkingen van het regime van de EBI al twee jaar voor klager van kracht zijn. De bestreden beslissing is gebaseerd op ‘oude wijn in oude zakken en oude wijn in een aantal nieuwe zakken’ en rechtvaardigen geen langer verblijf van klager in de EBI. Klagers raadsman verzoekt het beroep gegrond te verklaren. Voorts zijn klagers raadsman en klager bereid om, indien nodig, een mondelinge toelichting te geven op het beroep.

Standpunt van verweerder

Klager voldoet aan de voorwaarden voor een verlenging van het verblijf in de EBI. Dit blijkt uit het volgende.

Klager staat - volgens de laatste informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 16 januari 2020 - op de lijst met gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (GVM-lijst), met het profiel ‘extreem’. Hij is preventief gehecht. Uit het rapport van het GRIP van 21 maart 2018 blijkt dat klager in het onderzoek 13Orinus wordt vervolgd voor het leiding geven aan een CSV dat zich bezighoudt met het witwassen van vele miljoenen euro’s, vermoedelijk afkomstig uit de internationale handel in verdovende middelen. Hij wordt gezien als zeer vluchtgevaarlijk. Het GRIP-rapport vermeldt verder dat klager corrupte contacten bij de marechaussee en douane heeft en er een dreiging op het leven van klager is, omdat mensen van zowel de eigen organisatie als de tegenpartij er belang bij hebben om hem te liquideren ter verbetering van hun eigen positie.

Uit het GRIP-rapport van 14 september 2018 volgt dat klager in het conflict over verdovende middelenhandel beslist over leven en dood en samen met [T.] de grootste partijen cocaïne weet te bemachtigen. Indien de Chileense autoriteiten toestemming geven op het reeds gedane rechtshulpverzoek zal wederom vervolging ingesteld worden tegen klager in onderzoek 13Orinus 2 (opdracht geven tot moord(en)). Verder volgt uit het GRIP-rapport van 26 maart 2019 dat klager samen met [T.] en [F.] een drie-eenheid vormt en afspraken maakt over te vermoorden mensen. Klagers leidinggevende positie binnen dit CSV volgt ook uit het gegeven dat hij contact heeft gehad met maffia kopstuk [I.] en de familie [K.].

Op 23 mei 2019 heeft het GRIP informatie ontvangen van het OM, waaruit blijkt dat op de in beslag genomen PGP server nieuwe berichten zijn gevonden. Uit deze berichten is af te leiden dat - zoals bekend - een aantal criminelen op jacht is naar klager, omdat zij hem verantwoordelijk houden voor een aantal gepleegde moorden.

Naar aanleiding van de uitspraak RSJ 20 augustus 2019, R-19/3458/GB is klager op 10 september 2019 op de wachtlijst van de PI Leeuwarden gezet. Op 18 september 2019 is de advocaat van de kroongetuige geliquideerd. Dit wordt gezien als een aanslag op de rechtsstaat. Hierna is de beslissing van 10 september 2019, om klager uit de EBI te plaatsen, heroverwogen en ingetrokken. Duidelijk is geworden dat het CSV waar [T.] leiding aan geeft en het CSV waar klager leiding aan geeft naast elkaar bestaan en fluïde zijn. Daarom dient ieder risico te worden uitgesloten. Zowel [T.] als [J.] horen bij hetzelfde CSV waarop inmiddels meerdere onderzoeken zijn gestart. Anders dan klagers raadsman stelt zijn [T.] en [J.] medeverdachten van klager in het onderzoek 13Orinus. [J.] wordt beschouwd als rechterhand van klager. Daarnaast volgt uit het GRIP rapport van 28 oktober 2019 dat [T.] een aantal liquidaties in overleg met klager of in opdracht van hem heeft uitgevoerd.

In eerste instantie heeft de EBI Selectie Advies Commissie (SAC) onder voorbehoud geadviseerd tot verlenging van klagers plaatsing nu er, naar aanleiding van hetgeen klager naar voren heeft gebracht tijdens het horen, informatie moest worden opgevraagd bij het OM. Dit betrof informatie over delicten waarvoor klager op dit moment wordt vervolgd en de duur van de straf die klager mogelijk kan worden opgelegd. Nadat het onderzoeksteam hier op 3 april 2020 antwoord op heeft gegeven, is het selectieadvies op 7 april 2020 aangepast waarna de SAC het voorgenomen advies tot verlenging van klagers plaatsing in de EBI heeft bevestigd.

De bestreden beslissing is gebaseerd op de risico’s vluchtgevaar, waarbij klager beschikt over voldoende macht en middelen waardoor hij mogelijk voor langere tijd onder de radar kan blijven en waarbij de aanhoudingen van [T.] en [J.] het vluchtgevaar van klager versterken, alsmede op liquidatiegevaar voor en door klager, de geschokte rechtsorde en de ontstane maatschappelijke onrust na de liquidatie van de advocaat van de kroongetuige en het feit dat de inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak in juni 2020 zal aanvangen.

De komende periode zal er nog een reeks getuigen worden gehoord en heeft de verdediging inzage in de PGP-berichten. Overplaatsing van klager naar een minder streng beveiligd regime zou kunnen leiden tot een mogelijke beïnvloeding van de getuigen en/of het onder druk zetten van deze getuigen. Een groot deel van deze personen zit niet vast. Wanneer het contact met de buitenwereld gemakkelijker wordt, is het nagenoeg een zekerheid dat sprake zal zijn van voortgezet crimineel handelen. Dat deze getuigen door de verdediging zijn opgeroepen, maakt dat niet anders.

Uit het laatste GRIP rapport van 12 mei 2020 volgt dat in het onderzoek concrete aanwijzingen naar voren komen dat het CSV ook binnendringt bij de PI wanneer leden vast zitten. Zo blijkt uit PGP-data dat wanneer een prominent lid van het CVS vast komt te zitten, alles in werking moet worden gesteld om de schade zoveel mogelijk te beperken, het contact te onderhouden en wraak te nemen. Toen klager in Spanje werd aangehouden, werden er met spoed ontmoetingen geregeld. Het is overduidelijk dat wanneer klager in een minder streng beveiligingsregime geplaatst zal worden, hij direct de beschikking zal krijgen over een heimelijke telefoon, zoals ook het geval was toen klager in Chili werd aangehouden en daar zelfs in een extra beveiligd regime verbleef. De noodzaak om contact te leggen met zijn CVS was er toen overduidelijk ook. Dit zal nu niet anders zijn, zeker niet met het oog op de naderende inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. Klager geeft immers leiding aan een internationaal opererende organisatie die zich al jaren bezighoudt met onder andere drugshandel en het plegen van moorden. Het is een utopie om te denken dat dit op enige wijze kan worden voorkomen door het opleggen van GVM-maatregelen. Daar komt bij dat klager inmiddels kennis heeft kunnen nemen van een grote hoeveelheid inhoudelijke, en zeer vertrouwelijke, PGP-berichten van de tegenpartij. Hierdoor beschikt hij over informatie over hun werkwijze, plannen en doelwitten, met alle grote risico’s van dien.

De risico’s die de samenleving loopt wanneer verdachten als klager weer opdrachten kunnen uitzetten, zijn volkomen onverantwoord. Nu naast klager ook [T.] en [J.] vastzitten, lijkt de noodzaak voor aansturing van het CSV des te prangender. [I.] en [K.] zijn op dit moment op vrije voeten en daarmee in staat om in contact te komen met klager als hij in een minder streng regime verblijft. Het is noodzakelijk om klager optimaal te monitoren. Het OM stelt dat het strenge regime in de EBI de enige manier is om het voortgezet crimineel handelen (artikel 6 sub c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) tegen te gaan, waarbij er tevens sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van maatschappelijke onrust ingeval van ontvluchting, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is (artikel 6 sub b van de Regeling). Andere regimes zijn daarom geen alternatief en daarvoor komt klager - gelet op zijn gedrag - ook niet in aanmerking. Ook op de afdeling intensief toezicht (AIT) kan klager contact onderhouden met medegedetineerden, die vervolgens contact kunnen leggen met de buitenwereld. In de EBI worden alle contacten met de buitenwereld gemonitord.

De belangen van de maatschappij dienen in dit geval zwaarder te wegen dan de persoonlijke belangen van klager. Verweerder acht de bestreden beslissing dan ook redelijk en billijk.

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

-    een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

-    bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

-    een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

De beroepscommissie stelt voorop dat een plaatsing in de EBI, de inrichting met het hoogste beveiligingsniveau, als ultimum remedium dient te worden aangemerkt (RSJ 3 september 2018, R-404). De Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft, gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, van de Pbw, als uitgangspunt dat personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt, aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn. Wanneer een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt, zal telkens moeten worden onderbouwd en gemotiveerd waarom niet met een andere, minder beperkende wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kan worden volstaan. Bij het voortduren van eventuele beperkingen dient gemotiveerd te worden aangegeven op grond waarvan nog steeds niet met minder vergaande beperkingen kan worden volstaan. Bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor de gedetineerde, een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie (RSJ 8 oktober 2018, R-376).

Klager, die sinds 22 maart 2018 in Nederland is gedetineerd, verblijft sinds 10 april 2018 in de EBI. Op 20 augustus 2019 heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de verlenging van zijn verblijf in de EBI gegrond verklaard (RSJ 20 augustus 2019, R 19/3458/GB) en aan verweerder opdracht gegeven om een nieuwe beslissing te nemen. Op 10 september 2019 heeft verweerder besloten om klager uit de EBI en in het HVB van de PI Leeuwarden te plaatsen. Terwijl klager op de wachtlijst van dit HVB stond, is op 18 september 2019 de advocaat van de kroongetuige in het Marengo-proces, mr. […], doodgeschoten. Deze liquidatie heeft de samenleving zeer ernstig geschokt en heeft hevige gevoelens van onrust veroorzaakt. Vervolgens heeft verweerder op 31 oktober 2019 besloten de eerder genomen beslissing van 10 september 2019, om klager uit de EBI te plaatsen, te herroepen. De beroepscommissie heeft het beroep van klager tegen deze beslissing ongegrond verklaard (RSJ 23 april 2020, R-19/5133/GB). Op 18 november 2019 heeft verweerder beslist klagers verblijf in de EBI met zes maanden te verlengen. De beroepscommissie heeft het beroep van klager tegen deze beslissing gegrond verklaard (RSJ 23 april 2020, R-19/5338/GB) en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Voor het nemen van een nieuwe beslissing als bedoeld in R-19/5338/GB heeft verweerder op 9 april 2020 beslist tot reguliere verlenging van klagers plaatsing in de EBI, waartegen dit beroep is gericht.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Uit de schriftelijke inlichtingen van verweerder, waaronder het selectieadvies van de EBI van de PI Vught van 3 april 2020, de GRIP-rapporten van 24 maart 2020 en van 6 april 2020 en het meest recente GRIP-rapport van 12 mei 2020, in onderlinge samenhang bezien, blijkt het volgende. Klager wordt gezien als leidinggevende van een CSV dat nauwe samenwerkingsbanden heeft met een CSV waarvan [T.] als leidinggevende wordt gezien. Voorts wordt [J.] als rechterhand van klager gezien. De recente aanhoudingen van [T.] en [J.] vergroten het risico op vluchtgevaar van klager. Een extra hoog beveiligingsregime is daarom aangewezen, mede gelet op klagers status ‘extreem’ op de GVM-lijst. Uit de stukken komt verder naar voren dat klagers plaatsing in de EBI noodzakelijk is om voortgezet crimineel handelen te voorkomen. Anders dan ten tijde van de beoordeling van RSJ 20 augustus 2019, R-19/3458/GB en de beoordeling van RSJ 23 april 2020, R-19/5338/GB, lijkt het risico van het voortzetten van het CSV met de aanhoudingen van de [T.] en [J.] te zijn toegenomen. Voorkomen dient te worden dat klager contact kan opnemen met andere, al dan niet gedetineerde, leidinggevenden dan wel betrokkenen in het criminele milieu dan wel dat klager opdracht kan geven tot het uitvoeren van criminele activiteiten, waaronder liquidaties. Voorts dienen er nog diverse getuigen gehoord te worden en volgt uit de stukken dat sprake is van collusiegevaar.

Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat het regime in de EBI zwaar en ingrijpend is, zijn, gelet op de inhoud van de door verweerder in deze beroepszaak overgelegde schriftelijke inlichtingen, de in een minder streng regime aan klager op te leggen GVM-maatregelen onvoldoende om klager optimaal te kunnen monitoren teneinde het hiervoor omschreven voortgezet crimineel handelen en/of het beïnvloeden of onder druk zetten van de nog te horen getuigen te kunnen voorkomen. Daarnaast is er sprake van liquidatiegevaar voor klager; er rust een dreiging op zijn leven. Gelet op de zeer grote risico´s van vluchtgevaar, liquidatiegevaar voor en door klager en het collusiegevaar, zijn er op dit moment geen alternatieven voor plaatsing van klager in een ander en minder streng regime dan de EBI.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, en dat hij bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, mede gelet op het belang van een goede doorgang van de rechtsgang. De bestreden beslissing kan daarom - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 6 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven