Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5884/GA, 3 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5884/GA             

Betreft [klager]            Datum 3 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 1 november 2019 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling), ingaande op 1 november 2019 en eindigend op 15 november 2019 (Z1-2019-000924).

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij de PI Zwolle heeft op 17 januari 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.R. klaver, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing waartegen het beroep is gericht is niet, althans in onvoldoende mate, gemotiveerd. Er wordt niet ingegaan op de verweren die zijn aangevoerd. In het dossier ontbreken de inhoudelijke, met name de medische stukken. De verweren zijn formeel van aard, in die zin dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De medische stukken zijn naar de Raad gestuurd, maar niet naar de raadsman en klager.

Klager is het niet eens met het gestelde ziektebeeld en de stelling dat hij geen ziektebesef heeft. Verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren.

Standpunt van de directeur

De beklagcommissie is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de situatie dusdanig gevaarlijk was dat ingrijpen noodzakelijk was. Het besluit van de directeur om klager een b-behandeling te laten ondergaan acht de beklagcommissie onder de gegeven omstandigheden dan ook alleszins redelijk. Alle relevante stukken zijn meegestuurd. De directeur gaat niet over de medisch inhoudelijke stukken. Er zijn door de raadsman verder geen inhoudelijke gronden aangevoerd. De directeur is het eens met de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling

De raadsman voert in beroep aan dat hij niet beschikte over de ‘medische stukken en de onderbouwing van de maatregel.’ Uit het dossier volgt dat de beslissing tot b-dwangbehandeling aan klager op 11 november 2019 is uitgereikt. Alle stukken in het dossier zijn in beroep naar de raadsman gestuurd. Nog los van de vraag op welke stukken de raadsman precies doelt, heeft de raadsman aan de hand van de in het beroep toegezonden stukken, zijn inhoudelijke gronden kunnen aanvoeren. Gelet op het voorgaande en wegens proceseconomische redenen zal de beroepscommissie onderhavige zaak dan ook zelf afdoen.

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste redmiddel beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.

Voordat de directeur beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Penitentiaire maatregel (Pm) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als de behandeling door een andere arts wordt verricht, overlegt de directeur ook met hem. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur ook met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling. In deze overleggen wordt nagegaan of het gevaar niet op een andere manier kan worden afgewend.

Vaststaat dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.

Klager is ontremd en chaotisch. Klager is associatief en incoherent, waardoor een gesprek nauwelijks mogelijk is. Er is sprake van een gedachtevlucht. Bij klager is sprake van een manisch-psychotisch toestandsbeeld met ontbrekend ziektebesef. Vanwege slechte compliance, is regelmatig sprake van recidieven. Klager ontkent zijn (sinds vele jaren vastgestelde) psychiatrische stoornis.  Klager is verder uitermate geagiteerd en dreigend in woord en daad. Klager komt dreigend aanlopen en schreeuwt op intimiderende wijze een lange stroom beledigingen richting de psychiater. Klager noemt de psychiater een klootzak, die gepakt moet worden en zelf medicatie moet krijgen. Er is een minder ingrijpende maatregel toegepast om het gevaar af te wenden. Zo is klager in een isoleercel geplaatst, maar ook dan gaat vorengenoemd gedrag door.

Het is bekend dat patiënten met een psychose goed kunnen reageren op antipsychoticum, in die zin dat de ernst van de symptomen afneemt. Als de ernst van de symptomen afneemt, neemt ook het gevaar af. Mogelijk verbetert dan ook het contact met het behandelteam. Klager functioneerde in het verleden goed op een antipsychoticum. Hij weigert de voorgeschreven medicatie, terwijl medicatie wel noodzakelijk wordt geacht. Klager gaat er ten onrechte van uit dat hij door goede voeding en rust weer tot zichzelf kan komen. Dit is gelet op het huidige toestandsbeeld uitgesloten.

Op basis van de verklaring van de behandelend psychiater stelt de beroepscommissie vast dat bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

Voor zover namens klager is verzocht om een vergoeding in de kosten voor rechtsbijstand geldt dat de Pbw een dergelijke vergoedingsregeling niet kent, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Zij wijst het verzoek van klager om de directeur te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand af.

Deze uitspraak is op 3 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. A.C. Djadoenath, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven