Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5495/GA, 7 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5495/GA                        

Betreft [klager]            Datum 7 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van elf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het uiten van fysieke agressie jegens een personeelslid, ingaande op 22 mei 2019 (IJ-2019-000470).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 4 december 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. W.H.R. Hogewind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. W.H.R. Hogewind, de heer […],  plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Krimpen aan den IJssel, en mevrouw […], juridisch medewerker van die PI, gehoord op de zitting van 5 maart 2020 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

In het beroepschrift is verzocht om het veiligstellen en het bekijken van de camerabeelden van het incident. De beroepscommissie heeft aanleiding gezien dat verzoek te honoreren en heeft daarom voorafgaand aan de zitting aan de directeur gevraagd om de camerabeelden mee te nemen naar de zitting. De camerabeelden zijn ter zitting door partijen en de beroepscommissie bekeken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers manier van handelen is niet juist geweest. Hij was erg emotioneel op dat moment als gevolg van het feit dat hij zijn vlees niet in de vriezer mocht leggen. Hier werd klager boos om. De directeur stelt echter dat klager een kopstoot heeft gegeven. Dat is niet juist. Hij stond gezicht aan gezicht met het personeelslid, maar heeft hem geen kopstoot gegeven. De camerabeelden wijzen inderdaad uit dat er geen kopstoot is gegeven. Dat is ook te zien aan de reactie van het personeelslid, die niet eens met zijn ogen knippert maar gewoon doorpraat. De directeur stelt dat het personeelslid zijn hand omhoog brengt als schrikreactie van pijn. Dat leidt klager echter niet uit de beelden af. 

Standpunt van de directeur

Op de camerabeelden is wel degelijk te zien dat er fysiek contact is tussen klager en het personeelslid in de vorm van een ‘knikkende’ beweging richting het hoofd van het personeelslid. Ook te zien is de reactie van het personeelslid dat zijn hand naar zijn hoofd brengt als schrikreactie. Na het incident is het personeelslid ook gezien door de medische dienst vanwege klachten aan zijn hoofd. Bij het opleggen van de disciplinaire straf is meegewogen dat klager meteen erkende dat de situatie uit de hand was gelopen en zo niet had gemoeten. Er is geen sprake is van een kopstoot in de zin van hoe die bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden wordt gezien, maar de camerabeelden laten wel zien dat sprake is geweest van enorm intimiderend gedrag, waarbij klager op een gegeven moment een ‘knikkende’ beweging maakt richting het hoofd van het personeelslid. Deze mate van fysieke intimidatie rechtvaardigt de opgelegde disciplinaire straf.

3. De beoordeling

Camerabeelden

Namens klager is tijdens de beklagprocedure verzocht om het bekijken van de camerabeelden. De beklagcommissie heeft dat verzoek afgewezen. Ook in beroep is verzocht om het bekijken van de camerabeelden. De beroepscommissie heeft aanleiding gezien het verzoek te honoreren, nu aan de bestreden beslissing één schriftelijk verslag ten grondslag ligt, de camerabeelden nog beschikbaar zijn en de feitelijke gang van zaken (met betrekking tot het geven van de kopstoot) wordt betwist.

Inhoudelijk

De beroepscommissie overweegt dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leidt dan die van de beklagcommissie. Op basis van het schriftelijk verslag, de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf, de inlichtingen van de directeur en de ter zitting bekeken camerabeelden komt de beroepscommissie tot de conclusie dat klager zich fysiek intimiderend heeft geuit jegens een personeelslid. Hierbij nam klager een dreigende houding aan en trapte hij op enig moment tegen zijn celdeur. Klager heeft ook erkend dat hij boos was en zich dreigend heeft geuit. Op een gegeven moment stond klager hierbij gezicht aan gezicht met het betreffende personeelslid. In de beklag- en beroepsprocedure is ter discussie gesteld of daarbij feitelijk sprake was van een kopstoot. Wat daar ook van zij, de beroepscommissie is van oordeel dat de fysieke, intimiderende gedragingen zoals hiervoor beschreven, op zichzelf al voldoende waren voor het opleggen van onderhavige disciplinaire straf. De beroepscommissie betrekt hierbij dat zij, als onderdeel van het fysieke, intimiderende gedrag van klager, op de beelden wel een knik van klager met zijn voorhoofd richting het voorhoofd van het personeelslid heeft waargenomen, op het moment dat klager vlak voor dit personeelslid stond. De bestreden beslissing kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Deze uitspraak is op 7 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.J. Selnick Marzullo en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. R. Smeijers, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven