Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4158/GA, 29 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4158/GA               

Betreft [klager]            Datum 29 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen (a) een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, waarvan twee dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie maanden vanwege (non)verbale bedreiging van personeel, ingaande op 28 augustus 2018 en (b) tegen de beperking van de toegang tot zijn advocaat   (ZS-JH-2018-582).

De alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 3 juli 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr.dr. J.P.W. Temminck Tuinstra, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

a. Voor klager is het moeilijk zich verstaanbaar te maken en anderen te begrijpen, omdat hij doof is en Italiaans spreekt. Klager wilde zijn excuses aanbieden aan de betreffende medewerkster maar daar wilde zij niet op ingaan. Vanwege de beperking van klager had, gelet op de landelijke sanctiekaart, een corrigerend gesprek of een waarschuwing meer voor de hand gelegen, maar waarom er voor een zwaardere sanctie is gekozen, is niet gemotiveerd. Ook op grond van internationaal penitentiair recht dient voldoende rekening te worden gehouden met de persoon van klager.

b. Klager heeft zijn advocaat pas drie kwartier na het arriveren van zijn advocaat mogen zien, omdat hij niet met een korte broek naar de bezoekafdeling mocht. Hierdoor is sprake van een disproportionele beperking van de toegang tot zijn advocaat en zijn recht om zijn verdediging effectief voor te bereiden, hetgeen niet in redelijke verhouding staat bij het handhaven van het kledingvoorschrift.

Standpunt van de directeur

a. Er waren voldoende gronden aanwezig tot het opleggen van de disciplinaire straf nu klager meerdere malen achtereen tegen meerdere personeelsleden verbaal agressief was. Klager is op de hoogte van de regelgeving en heeft erkend dat er iets is voorgevallen, waarvoor hij inmiddels zijn excuses heeft aangeboden.

b. De directeur hoeft niet bij iedere, voor alle gedetineerden geldende regel, een belangenafweging te maken. Klager begrijpt duidelijk wat er van hem verwacht wordt.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

a. In het schriftelijke verslag over het incident op 28 augustus 2018 staat vermeld dat klager  in het Italiaans begon te schelden, tegen meerdere medewerkers. Tussen 08:00 en 10:00 uur zijn medewerkers meerdere keren naar zijn cel geweest omdat hij op de bel had gedrukt en was klager meteen weer aan het schelden. Tegen de rapporteur begon hij in het Italiaans te schelden en maakte daarbij schietgebaren met zijn handen richting haar. Toen zij hem daarop aansprak schold hij haar meerdere keren uit voor ‘Puta’ en maakte hij meerdere malen bedreigende handsignalen in haar richting. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur op grond van het voorgaande in redelijkheid een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. De gestelde slechthorendheid en taalbarrière van klager doen aan het voorgaande niet af.

Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf volgt dat de disciplinaire straf is opgelegd vanwege ‘(non)verbale bedreiging van personeel’. De beroepscommissie is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen ook als zodanig kunnen worden aangemerkt. Op grond van de landelijke sanctiekaart 2016 kan voor bedreiging van personeel een straf worden opgelegd van maximaal veertien dagen opsluiting in een strafcel of een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Ook de hoogte van de opgelegde straf acht de beroepscommissie, gelet op de aard en de ernst van de uitlatingen, en in het licht van de landelijke sanctiekaart 2016, niet onredelijk of onbillijk.

b. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a en b ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 29 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven