Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2458/GA, 03/2459/GA, 03/2460/GA en 03/2462/GA, 1 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2458/GA, 03/2459/GA, 03/2460/GA en 03/2462/GA
betreft: [klager] datum: 1 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen vier uitspraken d.d. 3 oktober 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, welke aan klager en de directeur zijn verzonden op 13 oktober 2003,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, om het beroep schriftelijk toete lichten. De beroepscommissie heeft de directeur van de e.b.i. bij brief van 21 oktober 2003 verzocht om nadere schriftelijke informatie. De directeur heeft die informatie bij brief van 30 oktober 2003 verstrekt, welke nadereinformatie ter kennisneming is gezonden aan klager en zijn raadsvrouwe.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagrechter
De beklagen betreffen:
a. steekproefsgewijze visitaties na 1 maart 2003, te weten op 25 maart 2003, 9 april 2003, 11 juni 2003 en 23 juni 2003;
b. het dagelijks meermalen fouilleren;
c. het door in de magnetron verwarmen van het smeerbaar broodbeleg,
waardoor dit broodbeleg niet langer koosjere voeding kan worden genoemd; en
d. een disciplinaire straf van opsluiting in de eigen cel voor de duur van vier dagen
wegens het meerdere malen valselijk betichten van het personeel van het expres
verbreken van de verzegeling van de koosjere voeding en het expres koud
aanbieden van de warme maaltijden.

De beklagrechter heeft de beklagen ongegrond verklaard, op de gronden als in de uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – nader toegelicht. Alle visitaties hebben conform de toenmalige regelgeving steekproefsgewijs plaatsgevondenbij gelegenheid van speciale celinspecties. In de eerste twee maanden van 2003 is klager wekelijks gevisiteerd bij die speciale celinspecties. Na de uitspraak van het Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 4 februari2003, is klager steeds steekproefsgewijs gevisiteerd met uiteindelijk een gemiddelde frequentie van één visitatie per twee weken. Klager heeft van 21 december 2003 tot 30 juni 2003 in de e.b.i. verbleven. Tijdens deze periodebehoorde klager tot de bijzondere categorie van e.b.i.-gedetineerden en verbleef hij tezamen met andere extreem vluchtgevaarlijke gedetineerden regelmatig in ruimtes waarin hij niet onder voortdurend toezicht stond of waarin dattoezicht kon wegvallen. De directeur acht het daarom aannemelijk dat in dergelijke gevallen de situatie zich kan voordoen, dat een gedetineerde een voorwerp aantreft en dat in zijn lichaamsholten of -openingen verbergt, welkvoorwerp, al dan niet na bewerking of overdracht aan een medegedetineerde, een bedreiging kan vormen voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Ook acht de directeur aannemelijk dat het risico bestaat dat een personeelslidzwicht voor de druk van een gedetineerde en als 'lijn' met de buitenwereld gaat functioneren. De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing van 7 juli 2003, nr. 03/624, vermeld dat van steekproefsgewijze visitatiesafschrikwekkende werking kan uitgaan, hetgeen de veiligheid in de inrichting kan vergroten, in die zin dat de gedetineerde minder gaat zoeken naar gaten in het beveiligingssysteem De directeur acht daarom de vraag of er nieuweveiligheidsredenen zouden zijn voor visitaties niet relevant. Het feit dat klager is geplaatst in de e.b.i. en die plaatsing iedere zes maanden (tot juni 2003) is verlengd door de selectieadviescommissie e.b.i., is voldoendeaanleiding voor het doorvoeren van de visitaties. Bij klager zijn tijdens de visitaties nooit verboden voorwerpen aangetroffen. Op zich wordt daar volgens de directeur door aangetoond dat het steekproefsgewijs visiteren alspreventief en afschrikwekkend middel ter verhoging van de veiligheid in de inrichting succesvol is. De omstandigheid dat niet eerder contrabande bij klager is aangetroffen doet daaraan volgens de directeur niet af. De directeur isbekend met het gegeven dat bij een andere e.b.i.-gedetineerde voorafgaand aan zijn plaatsing in de e.b.i. een mobiele telefoon op zijn cel werd aangetroffen. Tijdens zijn verblijf in de e.b.i. is er bij visitaties nooit contrabandebij die gedetineerde aangetroffen. Kort nadat die gedetineerde naar een minder beveiligde inrichting werd overgeplaatst, bleek die gedetineerde wederom de beschikking te hebben over een mobiele telefoon.
Ten aanzien van het fouilleren van klager geldt dat er geen registratie is bijgehouden van de tijdstippen waarop en de reden van die onderzoeken aan zijn kleding. Die onderzoeken behoren tot één van de structurele algemenehandelingen, die uitgevoerd worden in het kader van de basisveiligheid in de e.b.i. In het belang van de handhaving van de veiligheid van de inrichting en haar medewerkers wordt conform de huisregels een gedetineerde telkensonderzocht aan zijn kleding wanneer hij in fysiek contact komt met het personeel. Bij de vele gijzelingen die in het verleden in de voormalige extra beveiligde inrichtingen hebben plaatsgevonden is het personeel overmeesterd en inbedwang gehouden met behulp van verborgen voorwerpen die gedetineerden bij zich droegen. Verborgen voorwerpen die bij een structurele, grondige en gedegen fouillering c.q. visitatie zouden zijn ontdekt, waardoor uiteindelijkgijzelingen, ontvluchtingen en onnoemelijk veel menselijk leed onder de betrokken personeelsleden hadden kunnen worden voorkomen. Omwille van de veiligheid van het e.b.i.-personeel moet er een honderd procent garantie zijn datgedetineerden 'clean' zijn zodra zij fysiek in contact komen met personeelsleden. Derhalve is het structureel fouilleren van elke gedetineerde voor elk fysiek contact met het personeel van essentieel belang om de basisveiligheid inde inrichting en voor het personeel te allen tijde te kunnen blijven waarborgen. Waar geopperd zou worden dat gedetineerden in de e.b.i. met behulp van auditieve en visuele middelen toch onder voortdurend toezicht staan, is hetgezien het feit dat het mensenwerk blijft, nooit uit te sluiten dat er toch zaken aan de aandacht van het personeel zullen ontsnappen. Gelet op het voorgaande acht de directeur de vragen of van nieuwe redenen is gebleken voor hetfouilleren van klager en of er ooit eerder bij klager verboden voorwerpen zijn aangetroffen niet relevant. Het fouilleren heeft niet alleen betrekking op klager maar vooral op de specifieke veiligheidssituatie in de e.b.i. Doordater immer contact is tussen gedetineerden en doordat zij verblijven in dezelfde ruimten is het onmogelijk om een onderscheid toe te passen in een standaard veiligheidsmaatregel zoals fouilleren er één is.

3. De beoordeling
3.1 De beroepscommissie overweegt allereerst dat zij om praktische redenen alle uitspraken waarvan beroep zal vernietigen en de onderliggende beklagen in één uitspraak zal afdoen.

3.2 De beklagen onder a zijn gericht tegen onderzoeken aan lichaam (visiteren) op in de klaagschriften genoemde data. Nu het hier specifiek bepaalde gevallen betreft, zien deze klachten op de concrete toepassing van voor alle in deinrichting verblijvende gedetineerden geldende regels. Om die reden is klager ontvankelijk in deze beklagen.

3.3 Voor de beoordeling van het beroep is het volgende wettelijke kader van belang.
Artikel 29 van de Pbw regelt onderzoek aan lichaam (verder ook visitatie) en aan kleding (verder ook fouillering) en luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoeken, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of
@NL!de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.” Aan artikel 29 Pbw is nader uitwerking gegeven in de huisregels van e.b.i. Onderdeel 6.4. van de huisregels (versie 19 september 2000) luidde alsvolgt:
“In het belang van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht. U wordt in ieder geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. bij binnenkomst en het verlaten van de EBI;
b. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand;
c. bij of direct na een speciale celinspectie; d. na bezoek aan de medische dienst, tandarts of kapper.
Voorts wordt u telkens aan uw kleding onderzocht zodra u in fysiek contact komt met het personeel of overige personen die in de inrichting werkzaamheden verrichten.”

Sinds 1 maart 2003 is hiervoor genoemd artikel 6.4 gewijzigd. Dit artikel luidt thans:
”In het belang van handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht.
U wordt in elk geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. bij binnenkomst en het verlaten van de p.i. Vught;
b. bij plaatsing in de straf- of afzonderingscel;
c. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand;
d. steekproefsgewijs bij of direct na de wekelijkse celinspectie;
e. indien dit anderszins in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid noodzakelijk is (...).”

3.4 Voor de beoordeling van het beroep zijn bovendien de beslissingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 4 februari 2003 (52750/99 en 50901/99) van belang. Over de wekelijkse visitatie na celinspectie werdoverwogen (52750/99) : The Court considers that in the situation where mr. ... was already subjected to a great number of control measures, and in the absence of convincing security needs, the practice of weekly strip-searches thatwas applied to mr... for a period of more than six years diminished his human dignity and must have given rise to feelings of anguish and inferiority capable of humiliating and debasing him. Accordingly, the court concludes that thecombination of routine stripsearches with the other stringent security measures in the EBI amounted to inhuman and degrading treatment in violation of Article 3 of the Convention. There has thus been a breach of this provision.” Inzaak 50901/99 betrof het een periode van drie en een half jaar.
Voor het overige konden de in de e.b.i. toegepaste onderzoeken aan lichaam en kleding de toets van de verdragsrechtelijke normen doorstaan.

3.5 Na de uitspraak van het Europees Hof heeft een wijziging van de huisregels en op grond daarvan een aanpassing van het visitatiebeleid in de inrichting plaatsgevonden per 1 maart 2003. De stelselmatige wekelijkse visitatie nacelinspectie is komen te vervallen en vervangen door een steekproefsgewijze visitatie. Deze steekproefsgewijze visitatie heeft als resultaat dat de gedetineerde in beginsel gemiddeld een keer per twee weken wordt gevisiteerd.

3.6 In deze zaak gaat het om de visitaties op 25 maart 2003, 9 april 2003, 11 juni 2003 en 23 juni 2003.

3.7 De beklagen betreffen steekproefsgewijze visitaties na 1 maart 2003. Hiervoor geldt het volgende. Het betreft hier visitaties op 25 maart 2003, 9 april 2003, 11 juni 2003 en 23 juni 2003 (onderdeel a.2). Reeds in eerdereuitspraken heeft de beroepscommissie zich op het standpunt gesteld dat artikel 29 Pbw ruimte biedt voor steekproefsgewijs onderzoek aan lichaam en/of kleding (S-GA 123/83, PI 1984/1; S-GA 137/85, PI 1986/1; S-GA 173/87, PI 1988/3;02/772/GA d.d. 21 augustus 2002; 02/1355/GA d.d. 31 oktober 2002). Anders dan de voorzieningenrechter uit de rechtbank ‘s-Gravenhage in zijn beslissing van 7 juli 2003 (Sancties 2003, 51 m.nt. J. de Lange) ziet de beroepscommissieniet in waarom de in de huisregels gegeven invulling van de bevoegdheid van artikel 29 Pbw door steekproefsgewijze visitatie zonder meer onrechtmatig is, mede gelet op de speciale veiligheidseisen die gelden voor een inrichting alsde e.b.i. Opmerking verdient daarbij dat het begrip steekproef een marge voor beoordeling laat en dat veel afhangt van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het nieuwe beleid, nu gezegd kan worden dat een resultaat vangemiddeld twee keer per maand gezien kan worden als een grens.

In haar uitspraak met kenmerk 03/960/GA e.v. d.d. 1 maart 2004 heeft de beroepscommissie de beklagen met betrekking tot de steekproefsgewijze visitaties in de maanden maart tot en met mei 2003 gegrond verklaard, voorzover defrequentie van die steekproefsgewijze visitaties het gemiddelde van twee per maand, te rekenen over de hiervoor genoemde periode te boven is gegaan. De visitaties op 25 maart en 9 april 2003 valen binnen die periode en verhogen omdie reden de hiervoor genoemde frequentie van steekproefsgewijze visitaties in de periode maart tot en met mei 2003. Om die reden moet het beklag, voorzover gericht tegen de steekproefsgewijze visitaties op 25 maart 2003 en 9 april2003 alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de hiervoor genoemde beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 10,-.

Ten aanzien van de visitaties in de maand juni 2003 geldt dat, hoewel aangenomen kan worden dat ook deze steekproefsgewijze visitaties met voormelde frequentie mede gelet op de overige ingrijpende veiligheidsmaatregelen zeerbelastend voor klager zijn, er ten aanzien van die visitaties geen sprake van strijd met een wettelijk voorschrift en kan vooralsnog evenmin gezegd worden dat deze beslissingen tot visitatie in dit nieuwe beleid onredelijk enonbillijk zijn.

3.8 De beklagen onder b zijn gericht tegen de frequentie van de onderzoeken aan kleding, zoals deze plaats vinden in de e.b.i. Nu de frequentie van die onderzoeken niet nader door klager wordt gespecificeerd zijn deze klachtenonvoldoende feitelijk van aard. Klager kan daarom in dat onderdeel van zijn beklagen niet worden ontvangen.

3.9 Ten aanzien van het beklag onder c geldt dat hetgeen door de beklagrechter daaromtrent is overwogen door klager niet is weersproken in zijn beroepschrift. De beroepscommissie acht daarom aannemelijk dat klager vóór het indienenvan de onderhavige klacht heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen (kortstondige) verwarming van aan hem verstrekte voeding in een magnetron. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de beslissing van de directeur om klagerssmeerbare broodbeleg kortstondig te verwarmen in een magnetron alvorens dat beleg uit te reiken, is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, noch dat die beslissing – bij afweging van alle inaanmerking komende belangen – onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Dit onderdeel van de beklagen zal daarom ongegrond worden verklaard.

3.10 et beklag onder d betreft de beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen van vier dagen opsluiting in de eigen cel, wegens
- kortweg - het valselijk beschuldigen van het personeel. Hetgeen door klager daaromtrent naar voren is gebracht wordt onvoldoende aannemelijk geacht. Daarom kan niet worden gezegd dat de bestreden beslissing van de directeur isgenomen in strijd met een in de inrichting gelden wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing ook niet – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Ook dit onderdeel van debeklagen moet daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraken van beklagrechter.
Zij verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van de beklagen onder a.1 en b.
Zij verklaart het beklag ten aanzien van de visitatie op 25 maart 2003 (van onderdeel a.2) alsnog gegrond en verklaart de beklagen onder a.2 (voor het overige) en onder c en d ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J.J. van Oostveen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven