nummer: 04/99/GV
betreft: [klager] datum: 23 februari 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 20 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 januari 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager ontkent zijn ex te stalken. Hij weet niet waar ze woont en heeft ookgeen telefoonnummer. Klager heeft alleen een postadres en zijn moeder heeft haar een brief geschreven in verband met spullen die zij nog van hem heeft. Door het openbaar ministerie is voor het beweerde stalken geen enkel bewijsaangedragen. Klager is in het verleden altijd op tijd terug gekomen van verlof. Recidivegevaar blijft ook bestaan als klager vrijkomt; dan zou hij nooit met verlof kunnen. Klager begrijpt niet waarom zijn ouders niet betrouwbaarzouden zijn. Ze zijn 62 jaar en als hij vrij komt gaat hij bij ze wonen. Het door de politie Noord Holland Noord genoemde recidivegevaar wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De politie regio Utrecht heeft geen bezwaar, hetgeen welrelevant is omdat het verlofadres daaronder valt. In tegenstelling tot wat de inrichting aangeeft heeft klager niet zelf de publiciteit gezocht. Door toedoen van een advocaat die hem in het huis van bewaring (h.v.b.) heeft bezochtin verband met het feit dat hij getuige à charge is geweest in een strafzaak van een cliënt van die advocaat, is zijn verklaring in het tv-programma van Peter. R. de Vries te horen geweest. Voor die weergave was door klager geentoestemming gegeven. Klager heeft zich nimmer voor een ander uitgelaten om vervroegde invrijheidsstelling te bereiken. Hij heeft wel binnen de inrichting een belverbod gehad, maar dat had hier niets mee te maken. Deze laatstebezwaargrond is ook niet relevant voor de inschatting of het verlof goed zal verlopen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het openbaar ministerie adviseert negatief op basis van het feit dat klager vanuit het h.v.b. doorgaat met stalkingspraktijken en het aannemelijk is dat hij die buiten voortzet. De politie Noord Holland Noord heeft ook negatiefgeadviseerd op grond van recidive en de inschatting dat de ouders van klager, waar hij het verlof gaat doorbrengen, geen invloed op hem kunnen uitoefenen. De inrichting geeft een negatief advies, omdat klager de publiciteit heeftgezocht. Hij nam deel aan het programma van Peter R. de Vries waarin wereldkundig werd gemaakt dat hij in een aantal publiciteitsgevoelige zaken als getuige is opgetreden. Er zijn wel wat mensen die nog een rekening met hem tevereffenen hebben. Klager heeft naar het bureau selectiefunctionarissen gebeld en heeft zich uitgegeven voor de officier van justitie om een vervroegde vrijlating te bewerkstelligen. Bij het parket staat hij inmiddels ook bekend alseen beller die zich voorstelt als iemand anders. Binnen de inrichting heeft hij een belverbod gehad.
Uit desgevraagd van de locatie Nieuwegein verkregen telefonische inlichtingen komt naar voren dat klager in juni en december 2003 een belverbod is opgelegd op verzoek van de politie Noord Holland Noord in verband met het lastigvallen van zijn ex-partner.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens opzettelijke brandstichting en bedreiging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 november 2004. Aansluitend dient hij eventueeleen dag gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie stelt vast dat klager de huidige delicten heeft gepleegd binnen de proeftijd van een eerdere veroordeling. Bovendien is haar gebleken dat klager vorig jaar tweemaal een belverbod is opgelegd in verband met hetlastigvallen van zijn ex-partner. Voornoemde omstandigheden vormen een forse contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen en, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 23 februari 2004
secretaris voorzitter