Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5644/TA (hersteluitspraak), 26 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/5644/TA (hersteluitspraak)

betreft: [klager]            datum: 26 juni 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. N.A. Heidanus namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 december 2019 van de beklagcommissie bij de Pompestichting, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2020, gehouden op de afdeling 2A van de Pompestichting, locatie Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn  raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens het hoofd van de instelling […], jurist, en […], hoofd van dienst.

Het lid mr. dr. A.M.G. Smit was in verband met ziekte verhinderd om ter zitting te verschijnen en heeft op grond van de stukken de zaak mede beoordeeld.

Door het secretariaat van de Raad is op 6 maart 2020 aan het hoofd van de instelling verzocht om na te gaan of klagers EVBG-status is verlengd. Diezelfde dag is een brief van 31 december 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming per e-mailbericht aan het secretariaat overgelegd.

Op 24 maart 2020 heeft de beroepscommissie in onderhavige zaak uitspraak gedaan (RSJ 24 maart 2020, 19/5644/TA).

De raadsman van klager, mr. N.A. Heidanus, heeft na ontvangst van deze uitspraak op 2 april 2020 per e-mail verzocht om heropening van de zaak omdat hem en klager, anders dan in die uitspraak is vermeld, geen afschrift van de brief van 31 december 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming over verlenging van de EVBG-status van klager is verstrekt en hij in de gelegenheid gesteld wenst te worden om daarop te reageren.

Gebleken is dat de genoemde brief vanwege een administratieve misslag niet naar klager en zijn raadsman is gezonden. De beroepscommissie heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen hernieuwde behandeling van het beroep door dezelfde beroepscommissie die op 24 maart 2020 uitspraak heeft gedaan.

De bewuste brief van de minister is alsnog naar klager en zijn raadsman gezonden en partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. De reactie van klagers raadsman van 29 april 2020 is naar het hoofd van de instelling gezonden. De schriftelijke reactie van het hoofd van de instelling van 19 mei 2020 en de aanvulling daarop van 28 mei 2020 zijn naar klager en zijn raadsman gezonden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. de plaatsing van klager op de afdeling voor (zeer) intensieve zorg (ZISZ afdeling) met ingang van 23 oktober 2019 (PV 2019/023),

b. de afzondering van klager ingaande op 23 oktober 2019 (PV 2019/024) en

c. de verlenging van de afzondering ingaande op 20 november 2019 (PV 2019/028a).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager zit al een tijd goed in zijn vel, is relaxt. Er hebben al langere tijd geen incidenten plaatsgevonden. De instelling doet allerlei aannames die niet onderbouwd zijn. Veel wordt op gevoel gedaan. Zo zou volgens het hoofd van dienst klagers dochter de behandelcoördinator onder druk hebben gezet, terwijl dit wordt betwist door de behandelcoördinator. Klagers laatste ontvluchtingspoging dateert van 2014. Dat klager zich in zes jaar tijd heeft verbeterd, wordt niet voor mogelijk gehouden. Het is tijd dat er een streep wordt getrokken door de maatregelen. Zijn EVBG-status is 16 december 2019 afgelopen, maar hij verblijft nog steeds op de ZISZ-afdeling. De EVBG-status is niet verlengd. De beroepscommissie heeft klagers beroep tegen een eerdere plaatsing, RSJ 22 maart 2019, R-18/1859/TA en R-18/1886/TA, gegrond verklaard. Binnen zes dagen na die uitspraak is klager overgeplaatst, naar de EBI in Vught omdat er nog geen plaats was op de ZISZ-afdeling. Hij heeft zes maanden en tien dagen op de EBI verbleven. De beroepscommissie had in haar uitspraak duidelijk gezegd dat klager niet meer afgezonderd diende te worden. Afzondering is standaard op de afdeling 2A. In tien jaar detentie is klager nooit afgezonderd. Sinds september 2016 is hij afgezonderd. Sinds 2016 is er geen sprake van recidive. De bestreden beslissingen zijn enkel gestoeld op aannames/gevoelens. Het is oude wijn in nieuwe zakken. Er is sprake van een rigide tunnelvisie. Op de EBI heeft klager laten zien dat hij prima kan functioneren als er contact is met medegedetineerden en dat hij met medegedetineerden kan omgaan. Klager mag op de afdeling 2A niet beschikken over zijn eigen radio en tv. Hij heeft het gevoel dat de strop telkens verder wordt aangetrokken. Hij is nu 55 jaar oud en is op zoek naar rust.

De gang van zaken met betrekking tot de verlenging van de EVBG-status is heel ongewenst, onzorgvuldig, vaag en daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid. In de beklagprocedure is al aangegeven dat klager en zijn raadsman nooit een (schriftelijke) mededeling over verlenging van klagers EVBG-status is verstrekt, terwijl die verlenging formeel medio december 2019 gerealiseerd had moeten zijn. De brief van de minister van 31 december 2019 is geen beslissing. Onbekend is of en zo ja door wie en wanneer een verzoek tot verlenging is ingediend en wat de onderbouwing daarvoor is geweest. Het is zelfs niet bekend of de minister wel een beslissing heeft genomen. Los daarvan is klager noch zijn raadsman in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen een eventuele verlenging van de EVBG-status.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De bestreden beslissingen zijn genomen op basis van feiten. Er is sprake van elf (pogingen tot) uitbra(a)k(en) tijdens zijn detentie en tbs. De pogingen tot ontvluchting die hij heeft ondernomen waren in een vergevorderd stadium. Dit mag niet opnieuw gebeuren. Klager is heel inventief. Hij is vluchtgevaarlijk en is niet voor niets op de ZISZ-afdeling geplaatst. Na zijn plaatsing op de ZISZ afdeling heeft het personeel zich voorzichtig/terughoudend opgesteld. Met kleine stappen worden zijn vrijheden uitgebreid. Het is mogelijk dat zijn vrijheden kunnen worden uitgebreid met sporten, luchten op een langere strook of op het sportterrein, maar het is lastig om te zeggen of klager daarvoor in aanmerking kan komen. De huidige setting zorgt ervoor dat er geen incidenten plaatsvinden. Een nieuwe poging tot ontvluchting dient te worden voorkomen. Dat klager in de EBI contact had met medegedetineerden is anders dan contact hebben met medeverpleegden. De plaatsing in de EBI was een noodgreep omdat er nog geen kamer vrij was op de ZISZ-afdeling.

Klager heeft nog steeds een EVBG-status en had ten tijde van de bestreden beslissingen een EVBG-status. In de brief van de minister van 31 december 2019 staat dat de EVBG-commissie heeft geadviseerd om de EVBG-status voor zes maanden toe te kennen. Uit navraag bij het ministerie komt naar voren dat die brief een bevestiging is dat de EVBG-status is toegekend en dat dit betekent dat het ministerie een extra financiële tegemoetkoming aan de instelling toekent voor het plaatsen van patiënten op een afdeling voor intensieve zorg. Dit betreft correspondentie tussen het ministerie en de instelling en hoeft niet aan klager te worden uitgereikt. Tegen het toekennen of verlengen van een EVBG-status staat geen beklag- of beroepsmogelijkheid open. Alleen tegen de feitelijke plaatsing op de ZISZ-afdeling waartoe het hoofd van de instelling beslist.

Daar in de brief van 31 december 2019 data ontbreken, is bij brief van 30 april 2020 de brief van 31 december 2019 daarop gecorrigeerd met de vermelding dat de aanvraag van de EVBG-status van klager op 6 december 2019 door de EVBG commissie is besproken en die commissie heeft geadviseerd die status te verlengen tot 1 juli 2020.

3.         De beoordeling

Klager, aan wie voor de tweede maal een tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd, heeft elf maal tijdens de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tbs maatregel, geprobeerd te ontvluchten, ook vanuit de EBI. Aan klager is een EVBG-status toegekend en in FPC Dr. S. van Mesdag is hij geplaatst op een afdeling voor zeer intensieve zorg. Vanuit deze tbs-instelling is voor hem plaatsing in een longstayvoorziening aangevraagd. De Minister voor Rechtsbescherming heeft bij beslissing van 6 juli 2018 bepaald dat klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting met een hoog beveiligingsniveau wordt geplaatst. Het door klager tegen die beslissing ingestelde beroep is bij uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 16 januari 2019, R-18/1389/TB) ongegrond verklaard.

Omdat er nog geen plaats vrij was op de ZISZ-afdeling van de longstayvoorziening van de Pompestichting is klager, na overplaatsing uit FPC Dr. S. van Mesdag, tijdelijk in de EBI geplaatst van waaruit hij op 23 oktober 2019 is overgeplaatst naar de ZISZ afdeling, afdeling 2A, van de longstayvoorziening. Daar wordt hij afgezonderd.

Gelet op klagers voorgeschiedenis en met name de vele (pogingen tot) ontvluchting(en) en in aanmerking genomen dat klager ten tijde van de bestreden beslissingen pas kort op de afdeling 2A verbleef, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissingen onder a en b niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. Tevens is van belang dat klager ten tijde van de bestreden beslissingen een EVBG-status heeft. De omstandigheid dat klager en zijn raadsman daar niet tijdig over zijn ingelicht kan in het licht van de nader gegeven informatie van het hoofd van de instelling niet tot een ander oordeel leiden.  

Na overplaatsing uit een ander FPC heeft het hoofd van de instelling het belang van het leren kennen van klager door het personeel en het opbouwen van een behandelrelatie met hem mogen laten meewegen. Dat, gelet op klagers vluchtgevaarlijkheid, zeer voorzichtig wordt bezien of zijn vrijheden kunnen worden uitgebreid, rechtvaardigt naar het oordeel van de beroepscommissie ook de verlenging van klagers afzondering als vermeld onder c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 juni 2020.        

secretaris                                voorzitter            

Naar boven