Nummer R-19/5087/GA
Betreft [Klager] Datum 25 juni 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet één op één mogen verblijven met een vrouw in een ruimte, alsmede dat klager niet onbegeleid de afdeling mag verlaten en onder continu toezicht moet staan (ZS-JA-2019-105).
De alleensprekende beklagrechter (hierna: beklagrechter) bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 23 oktober 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. Y.H.G. van der Hut, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, de kantoorgenoot van zijn raadsvrouw, mr. C.J.J. Kwint, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, gehoord op de zitting van 7 februari 2020 in het JC Zaanstad.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beperkingen die zijn opgelegd aan klager, duren inmiddels een paar jaar. Aan klager is nooit duidelijk uitgelegd waarom deze maatregelen noodzakelijk zijn. In de vorige inrichting waar klager verbleef, heeft hij altijd netjes gemeld als het niet goed met hem ging. Ook nu gedraagt klager zich netjes. Hem wordt weinig duidelijkheid gegeven en zijn situatie blijft vrij uitzichtloos. Klager voelt zich als een monster behandeld en niet als een mens. Klager ervaart de maatregelen als stigmatiserend. Zo heeft een nieuwe medewerker al direct duidelijk gemaakt dat diegene niet met klager in een kamer wenst te verblijven. De rechtvaardiging van de opgelegde maatregelen blijkt nergens uit. Klager wordt niet betrokken en gehoord bij de beslissing als er wordt besloten de maatregelen te verlengen. Dat verdraagt zich niet met het stelsel van de wet, waaruit blijkt dat sprake moet zijn van minimale beperkingen. Het is voor klager onduidelijk wat voor hem wel en niet mag. Dat is ook niet te toetsen, nu de beslissing niet op schrift is gesteld. De raadsman verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de beroepscommissie RSJ 4 maart 2019, S-19/1192/SGA, ter onderbouwing van zijn standpunt.
Standpunt van de directeur
Het veiligheidsbeleid van de vorige inrichting waar klager verbleef is overgenomen. Het behandelteam heeft geconcludeerd dat klager therapieresistentie vertoont. Klager is geplaatst in het JC Zaanstad en zal daarna worden overgeplaatst naar een tbs-kliniek, alwaar hij zal worden behandeld. Op 3 juli 2019 heeft er een zorgconferentie plaatsgevonden, waarbij klager is besproken. Om zijn verblijf hier zo veilig mogelijk te maken, zowel voor de medewerkers als voor hemzelf, is besloten de bestreden maatregelen aan hem op te leggen. Hierbij is betrokken dat klager meerdere malen is gerecidiveerd. Klager wordt elke drie maanden besproken, waarbij de maatregelen ook tegen het licht worden gehouden. Dit gebeurt tijdens het bespreken van het behandelplan, hetgeen in overeenstemming is met de richtlijn van de Geestelijke gezondheidszorg. Klager is in gesprek met het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, maar hij kan daar niet beginnen met een therapie, vanwege zijn kernproblematiek en het hoge recidiverisico. Klager is onderzocht in het Pieter Baan Centrum, waar uit onderzoek is gebleken dat klager een beperkt inzicht heeft in zijn seksualiteitsbeleving. Gelet hierop is het nog steeds noodzakelijk dat er begeleidingsmaatregelen gelden voor klager. Klager mag niet alleen door de inrichting lopen. Klager wordt niet beperkt in zijn dagprogramma en kan overal aan deelnemen. Er moet wel altijd een mannelijk personeelslid bij aanwezig zijn. Het belang van de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting is belangrijker in dit geval dan het belang van klager. In november is het de bedoeling dat klager naar een tbs-kliniek gaat. Tot het moment dat hij naar de kliniek gaat, gelden de bestreden maatregelen. Als het voor klager niet helder is wat de maatregelen precies voor hem betekenen, dan zal binnenkort een gesprek met hem plaatsvinden waarin nogmaals zal worden uitgelegd wat wel en niet is toegestaan. Dit gesprek zal hoe dan ook plaatsvinden, ongeacht de uitkomst van de uitspraak van de beroepscommissie.
3. De beoordeling
De directeur is verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een veilige werkomgeving voor de medewerkers. Om deze veiligheid te kunnen garanderen, is de directeur bevoegd maatregelen te nemen. De directeur heeft in onderhavige zaak besloten dat klager niet met één vrouw in een ruimte mag verblijven en dat klager (als hij niet op zijn cel zit) continu begeleid wordt door een man en in de gaten wordt gehouden. Daarbij is voornamelijk acht geslagen op het gedrag van klager en het hoge recidiverisico. Uit het dossier, alsmede hetgeen ter zitting is aangevoerd, blijkt dat klager niet is gehoord voorafgaand aan de genomen beslissing en dat de bestreden maatregelen niet op schrift zijn gesteld. Ter zitting heeft klager meegedeeld dat de maatregelen voor hem onvoldoende duidelijk waren.
Uit de wetsgeschiedenis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994–1995, 24 263, nr. 3, pagina 70 en volgende) volgt dat het horen van gedetineerden en het op schrift stellen van beslissingen dient te geschieden indien sprake is van een ingrijpende beslissing. Voor een effectieve uitoefening van het beklagrecht moet het duidelijk zijn welke maatregelen er precies genomen zijn. Hoewel de wet dit niet dwingend voorschrijft, acht de beroepscommissie het in dit soort gevallen van belang dat klager voorafgaand aan de oplegging daarvan in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt over de maatregelen op deugdelijke wijze kenbaar te maken, dat de maatregelen op schrift worden gesteld en dat klager schriftelijk wordt geïnformeerd over de mogelijkheid tot het instellen van beklag en beroep. In dit oordeel neemt de beroepscommissie mee de duur en het structurele karakter van de maatregelen. Er is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een ingrijpende beslissing en om die reden is het aangewezen conform de vereisten die besloten liggen in artikel 57 en 58 van de Pbw te handelen. Met het iedere drie maanden tegen het licht houden van de maatregelen, zoals door de directeur ter zitting is gesteld, kan niet worden volstaan. De beslissing van de directeur is gelet hierop niet zorgvuldig genomen.
De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal voorts klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.
Deze uitspraak is op 25 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr.dr. P. Jacobs, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter