Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5606/GA, 22 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

BZT  v

Nummer          R-19/5606/GA                

Betreft [klager]            Datum 22 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT) (G-2019-917).

De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 18 december 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus, leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen. Nadien heeft de beroepscommissie nog aanvullende vragen gesteld aan de directeur, die hij heeft beantwoord, waarna klager in de gelegenheid is gesteld om hierop te reageren.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft meer dan drie jaar een liefdesrelatie met mevrouw B. De eerste twee jaar daarvan was hij in vrijheid. In 2018 raakte hij gedetineerd. Ze stonden niet op hetzelfde adres ingeschreven, omdat sprake was van schuldenproblematiek, maar ze kwamen wel dagelijks bij elkaar over de vloer. Tijdens zijn detentie is zijn partner regelmatig op bezoek geweest. Dat blijkt ook uit de overgelegde bezoekoverzichten. Het aantal reguliere bezoeken is overigens niet leidend voor het beoordelen van de aard en duurzaamheid van een relatie (RSJ 26 juni 2019, R-19/3423/GA). Klager en zijn partner bellen elkaar ook dagelijks. Na klagers detentie willen zij graag met elkaar trouwen. Een en ander blijkt uit de brief die klager op 17 augustus 2019 aan zijn casemanager heeft gegeven. De casemanager beschikte daarnaast over een verklaring van klagers partner.

Klagers verzoek om BZT is afgewezen, omdat hij geen documenten zou hebben overgelegd waaruit een hechte, duurzame relatie blijkt.

Uit de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) en uit de huisregels van de PI Sittard vloeit niet voort dat voor een duurzame relatie sprake moet zijn van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap, een samenlevingscontract of samenwonen. Dat heeft de beroepscommissie in het kader van BZT ook bevestigd (RSJ 16 augustus 2016, 16/1894/GA). De directeur moet een individuele belangenafweging maken. Daarvan is niet gebleken.

Geen enkele rechtsbron vereist dat met specifieke documenten moet worden aangetoond dat sprake is van een duurzame en hechte relatie. Bovendien hebben klager en zijn partner beiden een verklaring geschreven, waaruit blijkt dat daarvan sprake is. Dat zijn ook documenten. Klagers verklaring is in beroep overgelegd. De inrichting zou, volgens klager, ook moeten beschikken over de verklaring van mevrouw B. Het komt voor rekening van de inrichting dat haar verklaring niet meer voorhanden is. De ervaring leert dat op een BZT-aanvraag helemaal niet wordt beslist zolang er geen verklaring van de partner is overgelegd. Dat er is beslist wijst er daarom op dat de inrichting destijds wel over haar verklaring moet hebben beschikt. De inrichting ontkent dat overigens ook niet.

De directeur kan desgewenst ook klagers telefoongesprekken vanuit de inrichting met zijn partner beluisteren. De memo waarop de directeur zich beroept – en waarin de regels rond BZT zouden zijn aangescherpt – is bij klager niet bekend. Dit kan de Regeling in elk geval niet opzij zetten, want die is van hogere orde.

Klagers verzoek is op 17 augustus 2019 gedaan en dit is pas op 26 november 2019 afgewezen. Het beklag is zonder zitting afgedaan. Aan klager zijn de stukken niet verstrekt.

Standpunt van de directeur

Er is bij klagers casemanager en de leefafdeling geen motivatiebrief van mevrouw B. bekend. Telefoongegevens worden niet verstrekt aan medewerkers of derden, tenzij daartoe aanleiding bestaat. Daarvan is geen sprake. Mevrouw B., klagers (gestelde) partner, heeft hem op 9 juli 2019, 28 juli 2019 en 4 augustus 2019 bezocht en sindsdien niet meer.

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. In de beroepsprocedure is het complete dossier aan klager en zijn raadsvrouw verstrekt.

Klager heeft op 17 augustus 2019 verzocht om BZT. De directeur heeft dit verzoek op 26 november 2019 afgewezen, omdat naar zijn mening onvoldoende vaststond dat sprake was van een duurzame en hechte relatie. Daarvoor verwijst de directeur naar een memo van de Dienst Justitiële Inrichtingen, waarin enkele documenten zijn benoemd waaruit onder meer zou kunnen blijken van een hechte en duurzame relatie.

Uit de woorden ‘onder meer’ wordt duidelijk dat de daaropvolgende opsomming met documenten niet als limitatief moet worden opgevat. Daarbij komt dat deze voorbeelddocumenten vooraleerst wijzen op een traditionele relatie, terwijl in de huidige maatschappij steeds vaker vrijere vormen van relaties voorkomen. Weliswaar kunnen en hoeven niet alle voorkomende relatievormen als duurzaam en hecht te worden getypeerd, maar juist daarom is nader onderzoek vereist. Hiertoe kan – behalve naar officiële documenten – bijvoorbeeld ook worden gekeken naar bezoekersoverzichten, telefoongesprekken en verklaringen van klager richting het personeel (vgl. RSJ 26 juni 2019, R-19/3423/GA).

Hoewel de beslissing van de directeur beperkt blijk geeft van (nader) onderzoek naar klagers (gestelde) relatie met mevrouw B., bevat het dossier – ook zoals dat er nu ligt - onvoldoende informatie die erop wijst dat daadwerkelijk sprake is (of was) van een hechte en duurzame relatie tussen klager en mevrouw B. Laatstgenoemde is na 4 augustus 2019 niet meer bij hem op bezoek geweest en navraag bij de casemanager en de leefafdeling heeft geleerd dat de verklaring van mevrouw B. daar niet bekend is. De gestelde relatie tussen klager en mevrouw B. vindt daarmee onvoldoende bevestiging.

Bij deze stand van zaken kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 22 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. M. Keppels, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven