Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5425/GV, 11 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5425/GV                    

Betreft [klager]            Datum 11 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 27 november 2019 klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend.

Klagers raadsman, mr. U.H. Hansma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. De beroepscommissie heeft de raadsman naar aanleiding van het standpunt van verweerder om nadere inlichtingen verzocht en diens reactie daarop vervolgens doorgeleid aan verweerder.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft de Marokkaanse nationaliteit, spreekt goed Nederlands in verband met een lang verblijf in Nederland in het verleden, maar woont en werkt sinds lange tijd in Spanje. Hij heeft daar een Residencia Permanente, geldig tot 11 november 2021. Vanwege dat verblijfsrecht heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in samenspraak met de vreemdelingenpolitie (de beroepscommissie begrijpt: de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris)) besloten om aan klager geen terugkeerbesluit, tevens bevattende een inreisverbod, uit te vaardigen, omdat hij beschikt over een geldige verblijfstitel in een lidstaat van de Europese Unie.

Klager wilde zijn straf hier volledig ondergaan. In Nederland wonen zijn ouders en een aantal familieleden, die hij graag wil kunnen (blijven) bezoeken. Daarnaast handelt klager in auto’s en daarvoor is het nodig ook in Nederland te kunnen zijn. De strafonderbreking doorkruist dit alles, waarbij komt dat zijn einddatum in zicht is, waardoor strafonderbreking ook niet in zijn belang is. Nu geen terugkeerbesluit, tevens bevattende een inreisverbod, is uitgevaardigd, maar slechts een bevel tot het terugkeren naar Spanje is gegeven, is het maar de vraag of het verbod om terug te keren naar Nederland, dat de strafonderbreking met zich meebrengt, rechtmatig is. Ten onrechte is daarom door verweerder gesteld dat er geen beletselen waren voor strafonderbreking. Gelet hierop is sprake van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ zoals bedoeld in standaardjurisprudentie van de beroepscommissie.

Standpunt van verweerder

Inmiddels is de strafonderbreking ingegaan. Het belang van klager is enkel nog gelegen in het verkrijgen van proceskostenvergoeding. De Penitentiaire beginselenwet kent een dergelijke vergoeding echter niet.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van het beroep

Verweerder wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat klager geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu zijn belang enkel zou zijn gelegen in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding. De beroepscommissie is van oordeel dat klagers gronden van beroep verder strekken dan dat. Nu aan klager inmiddels strafonderbreking is verleend en hij is overgebracht naar Spanje, heeft de beroepscommissie – zakelijk weergegeven – aan klager voorgelegd waarin zijn procesbelang volgens hem (nog) is gelegen. Klager heeft hierop aangegeven zich ten aanzien van dit punt te refereren aan het oordeel van de beroepscommissie.

De beroepscommissie neemt belang bij een inhoudelijke beoordeling aan, omdat klager niet om louter principiële redenen een oordeel verlangt over de rechtmatigheid van de bestreden beslissing. Dat hij geen verzoek doet om een tegemoetkoming, zo de beroepscommissie tot het oordeel zou komen dat de bestreden beslissing niet rechtmatig is, doet hieraan niet af.

Inhoudelijk

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Als verweerder tot de slotsom komt dat er geen redenen zijn die zich tegen strafonderbreking verzetten, kunnen alleen zeer bijzondere omstandigheden aanleiding vormen om een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling op zijn verzoek pas na ommekomst van de volledige tenuitvoerlegging van zijn straf naar het land van herkomst uit te zetten. Van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden is in deze zaak geen sprake. Klager, die meerderjarig is, kan door zijn ouders en zijn overige alhier verblijvende familieleden worden bezocht in Spanje, zodat het argument dat hij hen hier wil bezoeken niet redengevend is om af te zien van strafonderbreking. Voor zover dit niet goed mogelijk zou zijn, waarover niets is gesteld, geldt dat klager ook via moderne communicatiemiddelen invulling kan geven aan zijn familieleven met hen. De stelling dat klager in auto’s handelt, waarvoor het nodig is om ook in Nederland te kunnen zijn, is niet met bescheiden onderbouwd en levert reeds hierom geen reden op die zich verzet tegen strafonderbreking.

De vraag die klager opwerpt – te weten of het verbod dat de strafonderbreking met zich meebrengt onrechtmatig is, nu slechts een bevel tot het terugkeren naar Spanje is gegeven – levert evenmin een zeer bijzondere omstandigheid op. Overigens beantwoordt de beroepscommissie deze vraag ontkennend. Gelet op de toelichting bij de Regeling zal een vreemdeling (zoals klager) zich, teneinde een hervatting van de tenuitvoerlegging te voorkomen, moeten houden aan de daaraan verbonden voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert. Dit is veeleer een ge- dan een verbod (Stcrt. 2012, 7141, p. 2-3).

Uit het vrijhedenadvies volgt dat klager geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de DT&V te kennen heeft gegeven dat klagers uitzetting kan worden gerealiseerd. Verweerder heeft op basis daarvan kunnen beslissen om aan klager strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling te verlenen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven