Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3863/GA, 8 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          R-19/3863/GA                        

Betreft [klager]            Datum 8 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma  (VU 2018/002162).

De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 17 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard en het beklag met betrekking tot de aangifte niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kreeg de kleur ‘rood’ toegekend omdat hij zijn dossiers met betrekking tot de strafzaak en de psycholoog niet afgaf, maar dat is hij niet verplicht. Er werd tegen hem gezegd dat er op de afdeling spanning was, maar dat kwam door de dader die hem vals aankeek en hem bedreigde. Daarnaast is binnen de PI Vught gefaald en onjuist gehandeld, aangezien klager is geweigerd aangifte wegens verkrachting tegen een medegedetineerde te doen.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar zijn schriftelijke verweer op het beklag.

3. De beoordeling

Aan hetgeen door klager in beroep is aangevoerd met betrekking tot de omstandigheid dat hij geen aangifte kon doen, gaat de beroepscommissie voorbij, nu dat onderdeel uitmaakt van een andere door klager ingediende klacht met kenmerk VU 2018/002120. Deze klacht is door de beklagrechter ongegrond verklaard en tegen die beslissing is beroep ingesteld met kenmerk R-19/3862/GA.

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling  kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.

Voorafgaande aan een beslissing over degradatie dient de directeur een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ´oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’ van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.

In het voorliggende degradatiebesluit wordt het volgende naar voren gebracht. Op de onderdelen veiligheid en beveiliging, sociaal functioneren en reactie op aangeboden begeleiding en motivatie op een delict vrije toekomst in het kader van re-integratie en resocialisatie, is klagers gedrag beoordeeld als ‘dit kan beter-gedrag’ (oranje). Op het onderdeel veiligheid en beveiliging, omgaan met spanning en conflicten, is klagers gedrag beoordeeld als ongewenst gedrag (rood). Klager heeft last van wisselende spanning wat van dag tot dag verschilt. Klager heeft slecht contact met zijn psycholoog en matig contact met reclassering, casemanager en advocaten waardoor hij het gevoel heeft dat iedereen hem tegenwerkt. Klager kan moeilijk omgaan met spanning en emoties en toont weinig initiatief om hieraan te willen gaan werken. Tijdens een gesprek met het afdelingshoofd over een aanklacht tegen een medegedetineerde moest klager worden afgeremd, legde hij veel zaken buiten zichzelf en gaf hij aan dat hij zich bedreigd voelde tijdens het gesprek. Hij gaf daarna aan niet met de psycholoog te willen spreken of met wie dan ook die hier werkte. Personeel op de afdeling motiveert hem regelmatig maar het in gesprek daarover gaan met klager levert niets op. Klager gaat op een ongepaste manier om met zijn spanning en zit in de weerstand. Klager laat structureel negatief gedrag zien op de afdeling en bij de casemanager. Er zijn diverse meldingen van instanties gekomen in verband met bedreigingen van klager. Het positieve gedrag van klager dat als gewenst gedrag (groen) wordt beoordeeld is het gedrag op de arbeid, op de volgende onderdelen: omgaan met spanning en conflicten, sociaal functioneren en reactie op aangeboden begeleiding, motivatie voor een delictvrije toekomst en middelengebruik.

Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een kenbare belangenafweging, op basis waarvan de directeur in redelijkheid kon oordelen dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid toont voor zijn eigen re-integratie. Daarom kon de directeur in redelijkheid beslissen klager vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma terug te plaatsen. In de degradatiebeslissing is het rode en oranje gedrag van klager op inzichtelijke wijze afgezet tegen het groene gedrag van klager. Hetgeen in beroep is aangevoerd, doet daar niet aan af. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen.   

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is op 8 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven