Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3251/SGA, 20 maart 2020, schorsing
Uitspraakdatum:20-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3251/SGA                      

Betreft [verzoeker]      Datum 20 maart 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie Amerswiel te Heerhugowaard (hierna: de directeur) heeft op 16 maart 2020 beslist verzoeker niet langer te laten deelnemen aan het stapeltraject in een zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI) en penitentiair programma (PP).

Verzoekers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur en het klaagschrift (ZB-2020-196).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat de directeur hem heeft gemeld dat hij niet langer de ZBBI uit mag en dat hij ook niet mag deelnemen aan een voorlopige schorsing. Volgens verzoeker ligt hieraan geen beslissing van de – zo begrijpt de voorzitter – Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) ten grondslag en is de directeur onbevoegd deze beslissing te nemen. Voorts stelt verzoeker dat hij geen gebruik mag maken van de mogelijkheid die de Minister in het leven heeft geroepen, namelijk dat gedetineerden in een ZBBI de inrichting mogen verlaten met een enkelband tot het moment dat de noodmaatregel eindigt. De directeur mag dit niet belemmeren. Verzoeker kan zich niet verenigen met de beslissing van de directeur, omdat hij al enige tijd in de ZBBI verblijft, hij reeds bij vele verloven de voorwaarden is nagekomen en hij vanaf 30 maart 2020 zal deelnemen aan een PP.

Blijkens de inlichtingen van de directeur zijn bij brief van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) van 13 maart 2020 voor alle justitiële inrichtingen in Nederland diverse noodmaatregelen getroffen om (verdere) verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Voor gedetineerden die in een ZBBI verblijven houdt dit in dat – in ieder geval tot en met 31 maart 2020 – de detentie wordt geschorst, inhoudende – zo is nader toegelicht door de directeur – dat gedetineerden thuis hun detentie ondergaan en een enkelband dienen te dragen. Dit betreft gedetineerden die aan het eind van hun straf zitten en al een groot deel van de tijd buiten de PI verblijven. Na afloop van deze noodmaatregel wordt de detentie hervat. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat de Minister heeft vastgesteld dat de bovengenoemde maatregel niet geldt voor gedetineerden voor wie een bevel gevangenhouding geldt. De directeur geeft aan dat voor verzoeker een bevel tot gevangenhouding is afgegeven door de strafrechter. Om die reden heeft de directeur besloten verzoeker weer in te sluiten.

De voorzitter stelt vast dat verzoeker is gedetineerd in een ZBBI. De directeur heeft verzoeker niet zoals andere gedetineerden die de ZBBI verblijven, geschorst en thuis laten verblijven met een enkelband. Dit is een beslissing van de directeur. Deze beslissing is niet voorbehouden aan de Minister. Deze gang van zaken wijkt af van hetgeen in de brief van 13 maart 2020 is beschreven, maar is overeenkomstig het uitgangspunt van de Minister dat voor gedetineerden waarvoor een bevel tot gevangenhouding is afgegeven de mogelijkheid tot het thuis verblijven met een enkelband niet aan de orde is. Verzoeker wordt anders behandeld dan andere gedetineerden, maar deze handelwijze is gerechtvaardigd door het feit dat zijn verblijf in detentie een ander juridische status heeft. Daarbij overweegt de voorzitter dat een handelwijze van de directeur die andersluidend zou zijn, zich niet verdraagt met een dergelijk bevel tot voorlopige hechtenis en daardoor aan een rechterlijke uitspraak geen gevolg zou worden gegeven. In verband hiermee acht de voorzitter de door de directeur genomen beslissing niet onredelijk of onbillijk. De voorzitter wijst het verzoek tot schorsing af.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 20 maart 2020 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven