Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6144/JA, 28 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Corona  v

Nummer          R-20/6144/JA              

Betreft [klager]            Datum 28 mei 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen inbeslagname van zijn telefoon en het voor nader onderzoek overdragen van de telefoon aan een opsporingsambtenaar (TE 2019/200).

De beklagcommissie bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Teylingereind te Sassenheim heeft op 13 februari 2020 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. J.C.B Dionisius, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De behandeling van het beroep zou aanvankelijk ter zitting van de beroepscommissie van 19 maart 2020 mondeling plaatsvinden. Vanwege door de overheid getroffen maatregelen in het kader van het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus (COVID-19), heeft de zitting geen doorgang kunnen vinden en is onduidelijk wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De uitspraak van de beklagcommissie is onbegrijpelijk daar de inbeslagname onbevoegd heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 50, vijfde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) geldt de bevoegdheid tot inbeslagname ten aanzien van verboden goederen. Er was geen sprake van een verboden goed als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Bjj. Klager had de telefoon niet in zijn bezit op het moment dat de telefoon door de directeur in een kluisje werd bewaard en mocht met toestemming van de directeur ten behoeve van zijn verlof over de telefoon beschikken. Het bezit van een telefoon op zich staat niet aan de handhaving van de orde en veiligheid als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Bjj in de weg. In dat licht beschouwd zijn de huisregels van de inrichting wat betreft het bezit van een telefoon strijdig met de toekenning van de bevoegdheid in artikel 50, eerste lid, Bjj.

Verder is er geen enkele noodzaak (geweest) voor inbeslagname van de telefoon met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, Bjj. Er was geen noodzaak voor nader onderzoek in het kader van de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. Klager is door zijn begeleider alleen gelaten tijdens begeleid verlof. Naar aanleiding daarvan is de machtiging onbegeleid verlof ingetrokken en is de inrichting een integriteitsonderzoek gestart. In dat kader is de telefoon inbeslaggenomen teneinde onderling berichtenverkeer tussen de begeleider en klager veilig te stellen, zodat geen sprake is van voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

De begeleider is vanwege disfunctioneren niet meer werkzaam in de inrichting en klagers beroep tegen de intrekking van de verlofmachtiging is gegrond verklaard.

Standpunt van de directeur

Er was voldoende grond voor inbeslagname van klagers telefoon en overdracht aan een opsporingsambtenaar met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. Volgens artikel 4.2 van de huisregels is het bezit van een telefoon in de inrichting niet toegestaan tenzij de directeur daarvoor toestemming heeft gegeven. De telefoon die klager bij binnenkomst in de inrichting bij zich had is overeenkomstig de huisregels in de fouillering bewaard. Tijdens begeleid verlof was het klager toegestaan op specifieke momenten en met een specifiek doel gebruik te maken van zijn telefoon. Dit laatste doet niet af aan het feit dat telefoons binnen de inrichting als een verboden voorwerp gelden.

Volgens artikel 4.2 van de huisregels kan de directeur voorwaarden stellen aan het gebruik van voorwerpen die de jeugdige in bezit mag hebben. Ook kan de directeur bepalen dat het de jeugdige niet langer is toegestaan iets bij zich te houden als dit voor de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk is.

De inrichting deed onderzoek naar de details van de ernstige situatie die zich tijdens klagers verlof had voorgedaan, maar heeft geen bevoegdheid klagers telefoon uit te lezen. Voor het uitlezen van klagers telefoon bestond aanleiding met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten gelet op de eerste berichten over de situatie rond klagers verlof en het feit dat klager geen volledige inzage in de inhoud van zijn telefoon heeft willen geven. Daardoor kon niet tevoren worden bepaald in hoeverre zijn gedrag specifiek betrekking heeft op de verlofvoorwaarden, de ondermijning van de orde en veiligheid van de inrichting en/of op strafbare feiten. Ook kon niet worden uitgesloten dat de medewerker van de inrichting bij enig strafbaar feit betrokken zou zijn. Er was voldoende aanleiding dat te onderzoeken.

3. De beoordeling

Vast staat dat de directeur in artikel 4.2 van de huisregels van de inrichting overeenkomstig de in artikel 50, eerste en tweede lid, Bjj gegeven bevoegdheid heeft bepaald dat de jeugdige alleen persoonlijke bezittingen bij zich mag houden waar de directeur toestemming voor heeft gegeven en dat het bezit in de inrichting van een mobiele telefoon in ieder geval is verboden.

In artikel 50, vijfde lid, van de Bjj is bepaald dat de directeur bevoegd is voorwerpen die verboden zijn dan wel ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, in beslag te nemen, en deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de jeugdige op diens kosten te bewaren, hetzij met toestemming van de jeugdige te vernietigen, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand te stellen met het oog op de voorkoming of de opsporing van strafbare feiten.

Als onweersproken staat vast dat klager in de inrichting niet over zijn telefoon mocht beschikken en dat die telefoon na klagers binnenkomst in de inrichting in beslag en in bewaring is genomen door de telefoon in de fouillering te plaatsen. Klager had alleen toestemming zijn telefoon voor specifieke doeleinden te gebruiken tijdens begeleid verlof. De directeur was daarom bevoegd om telkens na terugkeer van verlof klagers telefoon weer in beslag te nemen en in bewaring in de fouillering te houden.

Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk dat het de directeur bekend is geworden dat klager zich tijdens begeleid verlof met medeweten en/of medeplichtigheid van zijn begeleider mogelijk niet aan zijn verlofvoorwaarden heeft gehouden en/of strafbare feiten heeft gepleegd, en dat klagers telefoon daarbij mogelijk een belangrijke rol heeft gespeeld. Klagers begeleider heeft volgens de verklaring van de directeur gedragsregels geschonden waardoor hij klager volgens de directeur de gelegenheid heeft gegeven verlofafspraken te ondermijnen en zijn resocialisatietraject in gevaar te brengen. Klager heeft uit mogelijk opportunistische en chantabele motieven de teamleider een uitdraai van Whatsapp-berichten van klagers telefoon tussen klager en die begeleider getoond, zoals “ik bezit belastende informatie over […] meerdere van jullie medewerkers”. Ook heeft klager dreigende uitspraken gedaan en werd er gesproken over bonnetjes en de verkoop van spullen en heeft klager zonder rijbewijs autogereden.

Dit zijn omstandigheden betreffende niet alleen het gedrag van klagers begeleider maar ook van klager zelf waarnaar de directeur in redelijkheid in het belang van de orde en veiligheid en klagers verdere verloftraject onderzoek heeft mogen doen. Te meer daar klager geen volledige openheid heeft willen geven over de gang van zaken en geen inzage in de inhoud van zijn telefoon heeft willen geven. Juist omdat daardoor niet door de directeur kon worden bepaald in hoeverre klagers gedrag specifiek betrekking heeft op de voorwaarden voor verlof, de ondermijning van de orde en veiligheid van de inrichting en/of strafbare feiten, moest dat worden onderzocht. Daar de directeur geen bevoegdheid heeft klagers telefoon uit te lezen, heeft de directeur de telefoon daartoe aan een opsporingsambtenaar mogen en zelfs moeten overgedragen.

Hetgeen in beroep namens klager is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 28 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven