Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3707/SGA, 29 mei 2020, schorsing
Uitspraakdatum:29-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3707/SGA                      

Betreft [verzoeker]      Datum 29 mei 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft beslist verzoeker in een meerpersoonscel (MPC) te plaatsen.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt dat hij meteen op de tweede dag na zijn binnenkomst in de inrichting in een MPC is geplaatst. Verzoeker heeft geen mogelijkheid gehad om een gesprek te hebben met een psycholoog, een psychiater of een dokter. Verzoeker stelt dat hij gezien zijn delict en geestelijke toestand (PTSS) in de vorige inrichting in een enkelcel op de Extra Zorgvoorziening (EZV) verbleef.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat in de huisregels staat dat de gedetineerde bij binnenkomst een verblijfsruimte krijgt toegewezen. Dit betekent niet dat de gedetineerde gedurende zijn gehele verblijf in die cel zal verblijven. De directeur geeft aan dat in principe iedere gedetineerde binnen de inrichting gedurende een bepaalde tijd samen met een andere gedetineerde een cel moet delen. De gedetineerde kan zijn voorkeur voor een bepaalde celgenoot aangeven. Hiermee wordt, indien mogelijk, rekening gehouden. Volgens de directeur zijn op dit moment geen medische, psychische of beheersmatige gronden bekend waarom verzoeker niet in een MPC zou kunnen verblijven. De directeur geeft aan dat verzoeker op 22 mei 2020 vanuit de locatie De Schie te Rotterdam is overgeplaatst en dat hij in die inrichting op de EZV-afdeling verbleef waardoor hij automatisch een contra-indicatie voor een verblijf in een MPC kreeg. In de locatie Roermond wordt opnieuw gekeken of het noodzakelijk is dat verzoeker op de EZV-afdeling wordt geplaatst of dat hij een contra-indicatie voor een MPC moet krijgen. Volgens de directeur is dit vooralsnog niet aan de orde.

De voorzitter overweegt dat niet is gebleken dat verzoeker een medische intake heeft gehad bij binnenkomst in de inrichting of dat hij is gezien door de medische dienst alvorens hij (vrijwel meteen na binnenkomst) in een MPC is geplaatst. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter bestond hier wel aanleiding toe nu bij de directer bekend was dat verzoeker in de vorige inrichting op een EZV-afdeling verbleef en daar sprake was van een contra-indicatie voor zijn plaatsing in een MPC. De bestreden beslissing is – voorlopig oordelend – onzorgvuldig tot stand gekomen en daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 29 mei 2020 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven