Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4004/GA, 3 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4004/GA

 

betreft: [Klager]            datum: 3 juni 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Kriekaard, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 juni 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 september 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Kriekaard, gehoord. Namens de directie is […], juridisch medewerker bij de p.i. Arnhem, gehoord.

Op 24 september 2019 heeft klagers raadsman een nadere reactie aan de beroepscommissie doen toekomen, die aan de directeur is verzonden. De directeur heeft op 27 september 2019 op die nadere reactie gereageerd en het beroep nader aangevuld. Deze reactie is aan klager en zijn raadsman verzonden. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het verstrekken van (volgens klager onjuiste) informatie over klager aan partijen van de beschermingstafel, onder wie De Rading, als gevolg waarvan het traject om contact tussen klager en zijn kinderen op gang te brengen, is stopgezet (A-2019-158).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte overwogen dat klager toestemming zou hebben verleend om informatie uit dagrapportages met de Raad voor de Kinderbescherming te delen. De door hem getekende toestemmingsverklaring ziet enkel op het met de gemeente delen van informatie in het kader van zijn re-integratie. Het feit dat klager zijn dochters niet mag zien, komt voort uit het door de rechtbank opgelegde contactverbod. Het beklag ziet erop dat het traject waarin de mogelijkheden werden onderzocht om ondanks het contactverbod onder strikte begeleiding voorzichtig weer contact met zijn dochters op te bouwen, door het verspreiden van onjuiste informatie is verstoord. De Rading verzorgt de hulpverlening voor klagers gezin en zou in overleg met de reclassering in het belang van de kinderen herstelbemiddeling doen om klager weer in contact te laten komen met zijn kinderen. Er was al een regeling getroffen, maar die is stopgezet nadat aan de beschermingstafel onjuiste informatie is verstrekt. Het gaat niet zozeer om wat aan de beschermingstafel is gezegd, maar om de agendastukken die voorafgaand aan de beschermingstafel zijn ingebracht en waarvan ook zijn vrouw kennis heeft genomen. Klager heeft voor het verstrekken van de (onjuiste) informatie geen toestemming gegeven en er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Hij wilde aan de beschermingstafel deelnemen, omdat hij het belangrijk vond dat de zorg voor zijn vrouw en kinderen goed zou worden geregeld. Die mogelijkheid is hem echter door zijn casemanager ontzegd. De informatie die is gedeeld bestaat deels uit de melding van een medegedetineerde. Klager gaat ervan uit dat iemand op de werkzaal met wie hij niet overweg kon, over hem heeft gerapporteerd om hem te schaden. De informatie die is gedeeld is onjuist en volstrekt uit zijn verband gehaald. Er hebben geen (seksuele) incidenten plaatsgevonden. Het personeel heeft niets waargenomen en klager is nergens op aangesproken. De directeur heeft te kennen gegeven dat op basis van een melding van ongewenst gedrag van een medegedetineerde nooit sanctiemaatregelen worden genomen. Het is onbegrijpelijk dat dergelijke meldingen dan wel als onderdeel van de dagrapportage breed worden gedeeld in een overleg waarin grote belangen op het spel staan, hetgeen grote gevolgen voor de omgang van klager met zijn kinderen kan hebben. In dat verband wordt verwezen naar RSJ 16 januari 2003, 02/2080/TA. Klager heeft geen mogelijkheid gehad de inrichting voor verspreiding van de informatie op de onjuistheid daarvan te attenderen en de directeur heeft er ook geen blijk van gegeven zich ervan te hebben vergewist dat de melding op waarheid berustte. De beslissing van de directeur om zonder enige vorm van verificatie gevoelige informatie met de Raad voor de Kinderbescherming te delen – met alle gevolgen voor klager van dien – is niet te rechtvaardigen. Bovendien is de informatie niet alleen met de Raad voor de Kinderbescherming, maar ook met alle andere partijen die aan de beschermingstafel deelnamen, onder wie de gemeente en klagers vrouw, gedeeld.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De rechtbank heeft aan klager een contactverbod met zijn kinderen opgelegd. Nu zijn kinderen evenwel hebben aangegeven contact met hem te willen, is met De Rading gekeken wat daartoe de mogelijkheden zijn. De directeur is gevraagd of klager er klaar voor was om contact met zijn kinderen te hebben. Nu klagers casemanagers zorgen hadden over het gedrag dat klager binnen de p.i. Arnhem vertoonde, hebben zij informatie over klager uit onder meer (een) dagrapportage(s) gedeeld. Deze informatie is enkel met de contactpersoon van de gemeente gedeeld. Klager had voor het delen van informatie met de gemeente toestemming gegeven. Voor zover de contactpersoon bij de gemeente deze informatie met de betrokken partijen van de beschermingstafel heeft gedeeld, ligt dat buiten de reikwijdte van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:240 van het Burgerlijk wetboek (Bw) rust op de directeur een meldplicht informatie met de Raad voor de Kinderbescherming te delen. Dit kan zonder toestemming van klager. De gedeelde informatie is afkomstig uit (een) dagrapportage(s). Daarin worden waarnemingen van het personeel en van medegedetineerden opgenomen. De informatie berust dan ook deels op eigen waarnemingen van het inrichtingspersoneel. Alle informatie die in de dagrapportages staat is met klager gedeeld en besproken. Hoewel tijdens de beschermingstafel is gesproken over het laten deelnemen van klager, achtte niemand van de aanwezigen dat noodzakelijk. Aan de beschermingstafel is enkel gezegd dat zorgen bestaan over contact tussen klager en zijn kinderen, maar is niet inhoudelijk op incidenten ingegaan.    

 

3.         De beoordeling

Klager beklaagt zich over het delen van (volgens hem onjuiste) informatie over hem met de partijen die deelnamen aan de kinderbeschermingstafel, onder wie De Rading. De Rading onderzoekt de mogelijkheden tot contactherstel tussen klager en zijn dochters nadat klager door de rechtbank in het kader van het voorwaardelijke gedeelte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf een contactverbod met zijn dochters is opgelegd. Het delen van deze informatie heeft dit traject nadelig beïnvloed, althans voor klager nadelige gevolgen gehad. Bovendien is de informatie onjuist, niet geverifieerd en heeft geen tegenspraak of ruggenspraak plaatsgehad, aldus klager.

De directeur beroept zich op artikel 1:240 van het Bw. Dat artikel luidt als volgt: “Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de raad voor de kinderbescherming inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad.”    

 

De beroepscommissie overweegt als volgt.

De rechtbank heeft aan klager in verband met het door hem gepleegde delict een contactverbod met zijn dochters opgelegd. Er was, zo begrijpt de beroepscommissie, een traject in gang gezet onder leiding van De Rading. In het kader van dat traject vond herstelbemiddeling plaats en werden de mogelijkheden tot het herstellen van het contact tussen klager en zijn dochters onderzocht. Het was in het kader van dat traject van belang een inschatting te maken van eventuele risico’s die aan dergelijk contactherstel verbonden zouden kunnen zijn. De casemanagers van klager hebben hun zorgen geuit vanwege het gedrag dat klager binnen de inrichting vertoonde. Dat gedrag is in dagrapportages beschreven en de inhoud daarvan is op zowel signalen en meldingen van medegedetineerden als op waarnemingen van het eigen inrichtingspersoneel gebaseerd.

Vaststaat dat informatie over klager is gedeeld met de partijen die deelnamen aan de kinderbeschermingstafel. De directeur stelt informatie, vastgelegd in dagrapportages, over (het gedrag van) klager binnen de inrichting met (de contactpersoon bij) de gemeente te hebben gedeeld. De contactpersoon bij de gemeente heeft – zo begrijpt de beroepscommissie – deze informatie vervolgens in de vorm van agendastukken ingebracht bij de kinderbeschermingstafel en op die manier gedeeld met de partijen die aan de beschermingstafel deelnamen. Artikel 1:240 van het Bw, waarop de directeur zich beroept, biedt geen grondslag voor het delen van dergelijke informatie over een gedetineerde zonder diens toestemming met de gemeente, maar enkel voor het delen daarvan met de Raad voor de Kinderbescherming. Daarvan is in dit geval geen sprake. De directeur beroept zich verder op de op 22 november 2018 door klager ondertekende toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van informatie met de gemeente. Met het ondertekenen van deze verklaring heeft klager toestemming verleend voor het delen van informatie over hem met de gemeente voor zover dat nodig is voor zijn re-integratie.

Voor de verwerking van persoonsgegevens van een gedetineerde in het kader van de tenuitvoerlegging van een aan die gedetineerde opgelegde vrijheidsstraf moet een wettelijke grondslag bestaan. Hierin voorziet de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (hierna: de WJSG). Klager heeft op 22 november 2018 een toestemmingsverklaring ondertekend die ziet op het delen van informatie over hem met de gemeente in het kader van het traject tot contactherstel met zijn dochters. De WJSG verstaat het verlenen van toestemming voor de verwerking van gegevens door de betrokkene evenwel niet als een wettelijke grondslag voor die verwerking.

 

Titel 3a van de WJSG ziet op de verwerking van tenuitvoerleggingsgegevens.

In artikel 51c, tweede lid, van de WJSG is het volgende bepaald: “Voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang kan Onze Minister of het College van procureurs-generaal aan personen of instanties tenuitvoerleggingsgegevens verstrekken voor het doel van: a. de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing; b. de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten; c. schuldhulpverlening of resocialisatie van betrokkene; d. bestuurlijk handelen of het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing, of e. het verlenen van hulp aan slachtoffers.”

De beroepscommissie heeft geen reden om te twijfelen aan de mededeling van de directeur dat hij informatie over klager – slechts – met zijn contactpersoon bij de gemeente heeft gedeeld. Nu informatie over klager (in de vorm van dagrapportages) met de gemeente is gedeeld in het kader van het traject tot herstelbemiddeling tussen klager en zijn dochters, met wie door de rechtbank een contactverbod is opgelegd, en dit onlosmakelijk is verbonden met het door klager gepleegde delict en de omgang met zijn dochters na detentie, is de informatie over klager door de directeur met de gemeente gedeeld in het kader van klagers resocialisatie. Artikel 51c, tweede lid, onder c, van de WJSG biedt daarvoor een grondslag. De directeur heeft de informatie over klager dan ook gerechtvaardigd kunnen delen met (de contactpersoon bij) de gemeente.  

De beroepscommissie overweegt voorts dat het aan klager opgelegde contactverbod ten tijde van het beklag nog van recente datum was en dat, gelet op het door klager gepleegde delict, contactherstel hoe dan ook tijd zal vergen. Voor zover echter nu reeds gesproken zou kunnen worden van nadelige gevolgen voor klager wat betreft het traject tot contactherstel met zijn dochters, geldt, zoals hiervoor overwogen, dat het delen door de directeur van informatie over klager met de gemeente gerechtvaardigd was.

Het beroep zal, gelet op al het voorgaande, ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.      

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 3 juni 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven