nummer: R-19/3511/GA
betreft: [klager] datum: 4 juni 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van detentiecentrum Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 15 april 2019 van de beklagcommissie bij voormeld detentiecentrum, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, kon niet in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op het beroep.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van tien dagen afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht ingaande op 13 november 2018 (DC-2018-000304).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en (nog) geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. Het standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Vaststaat dat klager zich verbaal agressief heeft gedragen ten opzichte van het personeel en opdrachten van het personeel niet heeft opgevolgd. Klager heeft letterlijk de woorden “ik neuk je moeder” naar het personeel geuit. Omdat klager een meerpersoonscel (MPC)-indicatie heeft, is ervoor gekozen om aan klager een ordemaatregel op te leggen, zodat klager onder cameratoezicht kon worden geplaatst. Dit voor zijn eigen veiligheid en gezondheid. Tijdens de afhandeling van het rapport heeft klager één van de aanwezige medewerkers een leugenaar genoemd. De landelijke sanctiekaart is een richtlijn met betrekking tot de disciplinaire straffen en heeft geen betrekking op ordemaatregelen. De directeur heeft de discretionaire bevoegdheid om de duur van een op te leggen maatregel te bepalen. Voor plaatsing in een afzonderingscel is niet vereist dat de gedetineerde zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheids-beneming. Op basis van het rapport en de gedragingen van klager stond het de directeur vrij om aan hem een ordemaatregel van tien dagen met cameratoezicht op te leggen.
3. De beoordeling
Uit de stukken volgt dat klager ‘Nik mok’, Arabisch voor ‘Neuk je moeder’, tegen een personeelslid heeft gezegd. In plaats van een disciplinaire straf ter zake op te leggen, heeft de directeur ‘omdat klager een MPC-indicatie heeft’ een ordemaatregel van tien dagen afzondering met cameratoezicht opgelegd. Door de directeur is aangevoerd dat het cameratoezicht van belang was voor de eigen veiligheid en gezondheid van klager. De ordemaatregel zou tevens zijn opgelegd, omdat klager aanwijzingen van personeel niet zou hebben opgevolgd.
Dat klager aanwijzingen van personeel niet zou hebben opgevolgd en dat de ordemaatregel noodzakelijk was voor klagers veiligheid en gezondheid is door de directeur niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de stukken.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het door de directeur aangevoerde de bestreden beslissing niet dragen en heeft de beklagcommissie het beklag terecht gegrond verklaard. Overigens is de stelling van de directeur inhoudende dat de richtlijnen als vermeld in de landelijke sanctiekaart 2016 niet gelden voor op te leggen ordemaatregelen juist, zie bijvoorbeeld RSJ 15 augustus 2018, 18/92/GA en 18/94/GA.
De beroepscommissie zal gelet op het bovenstaande het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met deels wijziging van de gronden.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met deels wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 juni 2020.
secretaris voorzitter