Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6595/GA, 26 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6595/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 26 mei 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 31 maart 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager en zijn raadsman, mr. D.M. Penn, hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager lijdt niet aan een stoornis. Van de medicatie die klager slikt, heeft hij diverse bijwerkingen. Hij voelt zich als een proefdier behandeld. Klager wenst niet in gesprek te gaan met het personeel. Klager ontkent een gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving te zijn. Voor zover sprake is van gevaar, zou dit ook op een andere wijze – zonder medicatie – kunnen worden afgewend.

 

Standpunt van de directeur

Er bestaat een gevaar dat klager vanuit zijn psychose een ander van het leven zal beroven. In een gesprek met een psychiater heeft hij dreigende taal geuit en dreigt hij met fysiek geweld. Uit de beoordelingen van beide psychiaters is voldoende duidelijk gemaakt dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voortkomt en dat er een causaal verband bestaat tussen het gevaar en de stoornis. De wet vereist niet dat het te duchten gevaar met absolute zekerheid vaststaat. Voldoende is dat sprake is van aannemelijkheid dat dat gevaar zich zal voordoen. Het toedienen van de medicatie is ingrijpend, maar de eerdere geweldsincidenten zijn dusdanig ernstig en de kans op herhaling is zo groot, dat een langdurige dwangbehandeling met medicatie proportioneel is. Er is een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en er is niet in strijd gehandeld met een wettelijk voorschrift. De beslissing is billijk en niet onredelijk. Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, terugkerend na het stoppen van antipsychotica. Tijdens eerdere detenties hebben diverse geweldsincidenten plaatsgevonden, waarbij andere gedetineerden ernstig gewond zijn geraakt. Eén van de geweldsincidenten was dat klager een celgenoot met een bestekmes in diens hals heeft gestoken. Deze incidenten kwamen voort uit de overtuiging bij klager dat mensen over hem spraken. Ook is gebleken dat klager vele paranoïde- en grootheidsideeën uitte tegen een vriend van hem. Het is zeer waarschijnlijk dat alle geweldsincidenten voortkomen uit een psychose. Klager is meermalen veroordeeld voor (ernstige) gewelddelicten.

Bij het toedienen van medicatie – Olanzapine – is er een verbetering in het functioneren gezien. Toen in het verleden de dosering is verlaagd, werd waargenomen dat klager zich toenemend ging terugtrekken, en werd hij meer geladen en oninvoelbaar in het contact. Toen klager is overgeplaatst naar het PPC in het JC Zaanstad, is besloten om mee te gaan met de wens van klager en is de medicatie afgebouwd en uiteindelijk is daarmee gestopt. In eerste instantie leek dit goed te gaan, maar sinds december 2019 wordt beschreven dat klager een oninvoelbare of onvoorspelbare indruk maakt. Sinds februari 2020 heeft hij tijdens een gesprek met een psychiater dreigende taal geuit en dreigt hij tijdens een gesprek met fysiek geweld. Als klager op de afdeling verblijft maakt hij geen contact met het personeel, is hij ondankbaar en reageert hij (bijna) niet op vragen die hem worden gesteld.

Er bestaat een gevaar dat klager wederom vanuit zijn paranoïde plotseling een ander van het leven zal beroven of ernstig letsel zal toebrengen.

Er is geprobeerd door de eerste behandelend psychiater klager opnieuw te motiveren tot inname van medicatie. Dat is niet gelukt. In gesprekken met de psychiater beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Om die reden is ook psychotherapie niet van de grond gekomen. Behandeling van klager met een antipsychoticum is noodzakelijk, teneinde het gevaar af te wenden.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 26 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven