Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2632/GA, 12 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 03/2632/GA
betreft: [klager] datum: 12 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, namens
[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 november 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het buiten aanwezigheid van klager controleren van geprivilegieerde post.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De klacht richt zich tegen het feit dat een voor klager bestemde enveloppe, afkomstig van mr. A.G. van der Plas, door het personeel is ingezien. De betreffende enveloppe was door mr. Van der Plas open aangeleverd. Nu de directeurevenwel bekend was met het feit dat die enveloppe geprivilegieerde post betrof, had deze enkel mogen worden gecontroleerd in het bijzijn van klager. Het personeel heeft echter de bedoelde brief ingekeken en daaruit, buitentegenwoordigheid van klager, een aantal blanco ansichtkaarten verwijderd. Door de directeur is gesteld dat de betreffende enveloppe zo zeer gevuld was dat deze openstond en dat de inhoud van die enveloppe door het personeel welgezien moest worden. Die stelling van de directeur wordt onjuist geacht. Het betrof een grote enveloppe en de kaarten waren veel kleiner. De kaarten staken niet uit de enveloppe en de flap van die enveloppe stond ook niet open. Hetpersoneel heeft de betreffende ansichtkaarten dus enkel kunnen zien omdat bewust is gekeken naar de inhoud van de betreffende enveloppe.
De vraag die voorts gesteld dient te worden is, of de betreffende ansichtkaarten moeten worden beschouwd als contrabande. De ratio van de huisregel, te weten dat ansichtkaarten moeten worden gekocht in de inrichtingswinkel, isgelegen in de orde en veiligheid. De orde en veiligheid zijn evenwel niet in het geding geweest. De ansichtkaarten waren onbeschreven en door een betrouwbaar te achten persoon, i.c. de advocaat, binnengebracht. Klager had de kaartenook niet kunnen verzenden omdat bij de controle van de inrichtingspost deze kaarten tegengehouden zouden worden. Klager had de bedoeling om diverse personen die een rol speelden in/rondom de strafzaak van klager (onder meer) doormiddel van deze kaarten ervan te overtuigen dat klager een politiek proces heeft gehad. Tegen die achtergrond is er veel voor te zeggen de betreffende kaarten te zien als onderdeel van de advocatenpost.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Artikel 4.5.3 van de Huisregels van de extra beveiligde inrichting Nieuw Vosseveld (e.b.i.) (versie maart 2003) luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“U heeft behoudens de navolgende beperkingen het recht om post te ontvangen en te verzenden. (...)
De directeur is bevoegd enveloppen of andere poststukken gericht aan u of afkomstig van u op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. De directeur mag dit doen in afwezigheid van utenzij de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd voor zogenaamde geprivilegieerde contacten, zoals uw advocaat, de commissie van toezicht of de beklagcommissie. De directeur zal in die gevallen hetonderzoek altijd in aanwezigheid van u verrichten. (...)
Ansichtkaarten en postzegels kunnen uitsluitend via de inrichtingswinkel worden aangeschaft. (...)
Het is u niet toegestaan blanco of voorgedrukt(e) ansichtkaarten of briefpapier te ontvangen. (...)”
Vaststaat dat voor de inrichting duidelijk was dat in het onderhavige geval sprake was van geprivilegieerde post en dat de enveloppe met inhoud – hoewel niet voldaan was aan de vereisten die worden gesteld aan de toezending vanpoststukken door een advocaat – ter uitreiking aan klager door het personeel in ontvangst is genomen.
Blijkens de hiervoor genoemde bepaling in de huisregels van de e.b.i. dient de directeur het onderzoek op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen in poststukken afkomstig van een advocaat altijd in aanwezigheid van de betreffendegedetineerde te (laten) verrichten. Het openen van een dergelijk poststuk is slechts onderdeel van dat onderzoek. In dit geval had de geopende enveloppe in het bijzijn van klager moeten worden gecontroleerd en de betreffendeansichtkaarten hadden in zijn aanwezigheid uit de enveloppe moeten worden verwijderd. De omstandigheid dat het controlerende personeel reeds eerder had opgemerkt dat zich in die enveloppe (mogelijk) verboden bijgesloten voorwerpenbevonden maakt dit niet anders.
De uitspraak van de beklagrechter kan derhalve niet in stand blijven.
In de aan klager gerichte post bevonden zich blanco ansichtkaarten, waarvan op grond van artikel 4.5.3 van de huisregels van de e.b.i. de invoer niet is toegestaan. Die ansichtkaarten kunnen naar het oordeel van de beroepscommissieniet worden verstaan als zogenaamde advocatenpost. Die ansichtkaarten zouden daarom, indien de controle van klagers ‘geprivilegieerde’ post op de voorgeschreven wijze was uitgevoerd, niet aan klager zijn uitgereikt maar zijnopgeslagen in klagers fouillering. Gelet daarop acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het vaststellen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven