Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0192/STA, 5 februari 2004, schorsing
Uitspraakdatum:05-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/192/STA

betreft: [klager] datum: 5 februari 2004

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennis genomen van een op 3 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting d.d. 3 februari 2004,inhoudende het op 4 februari 2004 te 14.00 uur onder dwang toedienen van medicatie.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting d.d. 4 februari 2004, alsmede van de telefonische inlichting d.d. 4 februari 2004 van de secretaris van debeklagcommissie bij de inrichting dat het ontvangen klaagschrift identiek is aan het schorsingsverzoek.

1. De standpunten
Verzoeker heeft wederom uitgebreid zijn standpunt terzake van het hem onder dwang toedienen van medicatie en de (bij)werking van medicatie weergegeven. Hij vindt dat met die toediening zware geweldsmisdrijven jegens hem gepleegdworden.Verzoeker is van mening dat er zo snel mogelijk een verbeterplan moet komen teneinde de dwangmedicatie te beëindigen en met vrijwillige medicatie te kunnen starten. Pas vorige week is een commissie ingesteld die de directiezal adviseren omtrent dwangmedicatie. Alleen al om die reden dient zijn schorsingsverzoek te worden toegewezen, opdat men wel op normale voet met hem doormoet.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat verzoeker op 3 februari 2004 bij afwezigheid van het hoofd van de inrichting door het hoofd van dienst is gehoord en schriftelijk geïnformeerd over debeslissing hem op 4 februari 2004 te 14.00 uur onder dwang 50 mg. Haldol toe te dienen. Hoewel het toestandsbeeld van verzoeker in zijn algemeenheid aan de beterende hand is sinds de aanvang van de gedwongen medicatietoedieningen(zij het dat verzoeker naar behandelend psychiater en de zorgmanager boos blijft reageren), achten de behandelend psychiater en de directeur patiëntenzorg (tevens psychiater) voortzetting van de medicatie noodzakelijk. Dit om tevoorkomen dat de conditie van verzoeker wederom slechter wordt, hij meer psychotisch wordt en een gevaar vormt voor zijn eigen gezondheid en die van derden. Zowel de inspecteur geestelijke gezondheidszorg als de adviescommissie alsbedoeld in artikel 35, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) hebben verklaard dat medicatie gezien klagers stoornis en verleden noodzakelijk is. Deze verklaringen zijn overgelegd aan de beklagcommissie.Tijdens de behandeling van verzoekers beklag tegen dwangmedicatie ter zitting van de beklagcommissie op 28 januari 2004 en 4 februari 2004 poneerde verzoeker verschillende waanbeelden over psychotische medewerkers en eenleugenachtige en/of gewelddadige behandelend psychiater. Ook benadrukte hij meermaals zijn superioriteit ten opzichte van de behandelaars (wat betreft intelligentie en kennis van medicatie) en zijn recht op zelfverdediging tegendelicten als het onder dwang toedienen van medicijnen. Dit alles in een bijna niet te stuiten, nauwelijks te onderbreken, regelmatig luidruchtige woordenstroom. De psychiater merkt dit gedrag aan als typerend voor verzoekersparanoïde schizofrenie met een narcistische persoonlijkheidsstoornis, waarbij verzoeker zichzelf overschat en overmatig krenkbaar is. Ook buiten de zittingen uit verzoeker veelvuldig psychotische opmerkingen. Zojuist heeft verzoekerzijn psychiater wederom bedreigd door te melden dat hij hem op een onverwacht moment en op een zeer intelligente wijze te grazen zou nemen.
Verzocht wordt op grond van het bovenstaande het schorsingsverzoek af te wijzen.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt vast dat de bestreden beslissing ten uitvoer is gelegd tijdens de behandeling van het schorsingsverzoek. Het verzoek dient, nu het niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kan leiden, derhalve te wordenafgewezen.

Ten overvloede wordt overwogen dat, indien ten tijde van de uitspraak van de voorzitter het onder dwang toedienen van de medicatie nog niet zou hebben plaatsgevonden, het schorsingsverzoek eveneens zou zijn afgewezen, gelet op deinlichtingen van het hoofd van de inrichting inzake de noodzaak tot het verzoeker onder dwang toedienen van medicatie. Waar het hoofd van dienst bij afwezigheid van het hoofd van de inrichting verzoeker heeft gehoord en deschriftelijke mededeling van de bestreden beslissing heeft ondertekend, zou de voorzitter er in het licht van artikel 33, vierde lid, Rvt van uit zijn gegaan dat het hoofd van de inrichting zo spoedig mogelijk na het onder dwangtoedienen van de medicatie overleg met de in het eerste en tweede lid van dat artikel genoemde personen heeft gehad.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 5 februari 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven