Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3104/SGA, 28 februari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:28-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer: S-20/3104/SGA

Betreft : [verzoeker]                                                             datum: 28 februari 2020

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 22 februari 2020, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in eigen cel (zonder televisie), ingaande op 22 februari 2020 om 14.30 uur en eindigend op 29 februari 2020 om 14.30 uur alsmede de intrekking van verzoekers eerstvolgende verlof, wegens het aantreffen van contrabande in verzoekers cel (softdrugs).  

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 februari 2020 (kenmerk NM-2020/173) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 27 februari 2020.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat deels het geval.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 22 februari 2020, volgt dat tijdens het uitreiken van medicatie in verzoekers cel 2,65 gram hasj is aangetroffen. Verzoeker vindt de opgelegde straf te zwaar, omdat hij niet de juiste medicatie krijgt en daarom geen andere keuze heeft dan drugs te gebruiken. Daarnaast heeft hij geen directeur gezien voordat hij de disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. De voorzitter overweegt dat uit de bestreden beslissing volgt dat verzoeker voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf door de directeur is gehoord. Daarnaast is uit de stukken voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker - ongeacht de reden daarvoor - in het bezit is geweest van softdrugs en dat de directeur daarvoor in redelijkheid een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen.

Met betrekking tot de hoogte van de straf overweegt de voorzitter dat uit de ‘Sanctiekaart 2019 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd dat voor het bezit van softdrugs een disciplinaire straf van maximaal veertien dagen strafcel opgelegd kan worden. De voorzitter stelt vast dat de directeur aan verzoeker een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in eigen cel heeft opgelegd en dat die straf, gelet op de Sanctiekaart en de feiten en omstandigheden, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt kan worden. In zoverre zal het verzoek worden afgewezen. Daarnaast heeft de directeur verzoekers eerstvolgende verlof ingetrokken. Deze sanctie staat niet genoemd in de Sanctiekaart bij het bezit van softdrugs. Door de directeur is niet in de bestreden beslissing of in de schriftelijke inlichtingen gemotiveerd waarom hij deze straf aan verzoeker heeft opgelegd en waarom hij is afgeweken van de Sanctiekaart. Gelet op het vorenstaande is de bestreden beslissing met betrekking tot de intrekking van verzoekers eerstvolgende verlof naar het voorlopige oordeel van de voorzitter onvoldoende gemotiveerd om een afwijking van de Sanctiekaart te kunnen rechtvaardigen. Het verzoek zal in zoverre worden toegewezen. 

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur, voorzover betrekking hebbend op de intrekking van verzoekers eerstvolgende verlof en wijst het verzoek voor het overige af.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 28 februari 2020.

 

secretaris                                                       voorzitter

Naar boven