Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6865/GV, 2 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6865/GV             

           

Betreft [klager]            Datum 2 juni 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 mei 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager lijdt aan Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) en valt daarom in de risicogroep met een verhoogde kans op een ernstig beloop voor covid-19. Een medegedetineerde die in de cel naast die van klager verbleef, is positief getest op covid-19. Een andere medegedetineerde op de afdeling zou eveneens ziekteverschijnselen vertonen. Deze gedetineerde is tijdens het vertonen van die verschijnselen in contact geweest met medegedetineerden en het personeel. Klager vreest voor zijn gezondheid. Het is in de inrichting nagenoeg onmogelijk om de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op te volgen. Als klager strafonderbreking zou worden verleend, kan hij contact met derden – en daarmee de kans om besmet te raken – beter beperken.

Om de spanningen in de inrichtingen te verminderen, mogen op dit moment meer verdachten dan normaal hun proces in vrijheid afwachten en verricht de politie alleen hoogst noodzakelijke aanhoudingen. Nederland zou, net als België, ook gedetineerden in de risicogroepen strafonderbreking kunnen verlenen. Daarbij is ook van belang dat de einddatum van klagers detentie nadert (13 augustus 2020).

Het is onbegrijpelijk dat verweerder meent dat pas actie behoeft te worden ondernomen als klager besmet zou raken. Hij probeert dat nu juist te voorkomen. Als hij eenmaal besmet is, zijn maatregelen waarschijnlijk te laat. Het negatieve advies van de medisch adviseur van de Individuele Medische Advisering (IMA) is daarom ook onbegrijpelijk. Het is algemeen bekend dat de richtlijnen van het RIVM binnen detentie onvoldoende kunnen worden nageleefd.

Tijdens de strafonderbreking zou klager een document van de inrichting kunnen krijgen, waaruit zijn identiteit blijkt. Er verblijven geen personen met antecedenten meer op klagers verblijfsadres.

Het maakt voor deze zaak geen verschil dat klager inmiddels is overgeplaatst naar de locatie Roermond. Ook daar is (in elk geval bij het personeel) besmetting met het coronavirus vastgesteld. Klager ervaart veel spanning en voelt zich totaal niet serieus genomen. Er werd niet gereageerd op zijn verzoek hem op een andere afdeling onder te brengen. Uiteindelijk liepen de spanningen zo hoog op, dat klager moest worden overgeplaatst naar de locatie Roermond.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is primair afgewezen, omdat de medisch adviseur van de afdeling IMA strafonderbreking niet medisch geïndiceerd acht. Klagers zorgen zijn begrijpelijk, maar in de PI worden maatregelen getroffen ter voorkoming van verspreiding van het coronavirus. Buiten detentie zal klager geen andere zorg ontvangen dat binnen detentie.

Daarnaast beschikt klager niet over een aanvaardbaar verblijfsadres, nu de politie heeft aangegeven dat op dit adres personen met recente antecedenten verblijven. Ten slotte beschikt klager niet over een geldig legitimatiebewijs.

Gelet op de uitgebrachte adviezen, is de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking niet aangetoond.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er geen medische noodzaak is en klager niet beschikt over een aanvaardbaar verblijfsadres en geldig identiteitsbewijs.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit niet in orde bevonden.

De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd, omdat het aantal coronabesmettingen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) tot nu toe zeer beperkt is gebleven. Er is geen enkele aanleiding om aan hoog-risicogedetineerden verlof of strafonderbreking te verlenen. Buiten detentie zal klager geen andere zorg ontvangen dan binnen detentie. Hij zal als risicopatiënt wel goed gemonitord moeten worden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 19 maart 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 730 dagen met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van 30 dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 augustus 2020.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In artikel 37 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij zich buiten de inrichting beter kan beschermen tegen besmetting met het coronavirus. Klager loopt bij een besmetting met het coronavirus een hoger risico op een ernstig beloop, omdat hij aan COPD lijdt.

 

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft verweerder met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. Zo zijn bezoeken en verloven opgeschort en is de (nieuwe) instroom en uitstroom van gedetineerden zoveel mogelijk beperkt. Voor het inrichtingspersoneel gelden dezelfde RIVM-richtlijnen als voor zorgmedewerkers anders dan in ziekenhuizen, zoals het gebruik van beschermingsmiddelen. Ook worden richtlijnen van het RIVM ten aanzien van hygiëne en het houden van voldoende afstand zoveel mogelijk nageleefd.

Verder is de beroepscommissie (gelet op RSJ 22 mei 2020, R-20/6821/GV) bekend dat vanuit de DJI een centraal crisisteam is opgericht dat intensief contact onderhoudt met onder meer het RIVM en iedere week meermaals direct rapporteert aan verweerder. Elke inrichting heeft een actieteam samengesteld dat de uitvoering van de maatregelen in elke inrichting coördineert en dat – in geval van besmettingen – nauw contact onderhoudt met de regionale GGD. Uitgangspunt is dat gedetineerden met corona-gerelateerde klachten worden geïsoleerd in hun eigen cel. Dagprogramma’s kunnen worden aangepast en nieuw binnengekomen gedetineerden worden onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op corona-gerelateerde klachten. Daarna worden deze personen gedurende twee weken op een eenpersoonscel geplaatst en wordt hun gezondheid gemonitord.

De DJI ziet op dit moment geen reden om hoog-risicogedetineerden, zoals klager, met verlof te sturen of op andere wijze de detentie op te schorten, zo blijkt uit het advies van de medisch adviseur.

 

De situatie in de PI Sittard en de locatie Roermond

De beroepscommissie begrijpt dat in de PI Sittard (waar klager verbleef) één gedetineerde besmet is geraakt en in de locatie Roermond (waar klager verblijft) één personeelslid, zij het dat dit laatste alweer enige tijd geleden is.

 

Klagers verzoek om strafonderbreking

De geconstateerde besmetting(en) hebben bij klager, zijn medegedetineerden en ook bij het inrichtingspersoneel geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Onder meer uit berichten van zowel gedetineerden als het personeel blijkt dat de gevangenissetting problemen oplevert in de naleving van de door het RIVM opgestelde richtlijnen. Vraag is echter of de situatie in de PI Sittard of de locatie Roermond, en de daardoor bij klager ontstane gevoelens van onrust en onveiligheid, in zijn geval reden vorm(d)en om aan hem strafonderbreking te verlenen. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag ontkennend.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is in klagers geval onvoldoende gebleken van een zodanig onveilige situatie dat zijn detentie in redelijkheid niet langer kan worden voortgezet. De hierboven genoemde getroffen (landelijke) maatregelen hebben ertoe geleid dat recent geen nieuwe besmettingen zijn geconstateerd in de PI Sittard of de locatie Roermond. Klager zal als risicopatiënt goed gemonitord moeten worden (aldus de medisch adviseur), maar dit rechtvaardigt nog geen strafonderbreking.

In het licht van het voorgaande kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat klagers veiligheid en gezondheid in de inrichting onvoldoende worden gewaarborgd. Nu noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende is komen vast te staan, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 2 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

 

Naar boven