Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6709/GV, 22 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6709/GV             

           

Betreft [klager]            Datum 22 mei 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. C.A.D. Oomes, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, mede omdat zijn situatie onhoudbaar is geworden in verband met de coronaproblematiek. Hij is nog in de nabehandeling van zijn behandeling voor prostaatkanker en krijgt langdurige hormoontherapie/bestraling. Klager is zeer kwetsbaar, zowel lichamelijk als geestelijk. Dit laatste lijkt voor de hand liggend, nu hij bekend staat om zijn neerslachtigheid en angst voor ziekte, mede veroorzaakt door de niet adequate aanpak van zijn problematiek in het verleden, waardoor hij veel te lang met verhoogde PSA-waarden in de inrichting onbehandeld heeft verbleven. De huidige coronaproblematiek en signalen die worden opgevangen nopen tot onmiddellijke maatregelen: klager loopt vanwege zijn leeftijd en zwakke gezondheid het risico om een coronabesmetting niet te overleven. Het is zaak dat klager onmiddellijk thuis in isolatie kan verblijven. Het is klager zeker niet te doen om onder zijn straf uit te komen.

Dat klager behoort tot een groep met een verhoogd risico bij een coronabesmetting, stelt verweerder ook vast. Dat verweerder vervolgens stelt dat hij de zorgen van klagers raadsman onderschrijft, maar de argumenten die zijn aangevoerd geen reden vormen voor strafonderbreking, is onbegrijpelijk. Immers, zo stelt verweerder, er is op dit moment nog geen sprake van een coronabesmetting bij klager. Verweerder stelt dus eigenlijk dat pas strafonderbreking kan worden verleend als het eigenlijk te laat is. In de inrichting is de kans op besmetting voorts vele malen groter dan wanneer klager thuis in isolatie kan verblijven.

Verweerder geeft aan dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) stelt dat er op dit moment geen reden is om hoog-risicogedetineerden met verlof te sturen of op andere wijze de detentie op te schorten. Immers is er een beleid waarbij geen bezoek wordt toegelaten in de inrichting. Hiermee zou de kans dat bezoekers het coronavirus binnenbrengen zijn geminimaliseerd. Vervolgens wordt ook toegegeven dat via het personeel of nieuwe gedetineerden het virus kan worden binnengebracht. Daarmee staat vast dat een gevaarlijk spelletje wordt gespeeld met het leven van hoog-risicogroepen.

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

 

Standpunt van verweerder

Het verzoek tot strafonderbreking is afgewezen, omdat – gelet op het advies van de medisch adviseur – de noodzaak tot strafonderbreking niet is aangetoond. De medisch adviseur overweegt daartoe dat klager bekend is met onder andere een kwaadaardige urologische aandoening. De behandeling verloopt voortvarend en zonder complicaties. Er is binnen de inrichting aandacht voor zowel klagers lichamelijke als psychische gesteldheid en hij krijgt alle zorg die hij nodig heeft. Er is geen sprake van een COVID-19-infectie bij klager of een dreigende situatie binnen de locatie Roermond. De medisch adviseur overweegt ten slotte dat betrokkene als risicopatiënt goed gemonitord moet worden en dat bij het ontstaan van klachten vervolgacties moeten worden uitgezet. Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie hebben op basis van voornoemd advies negatief geadviseerd ten aanzien van de verzochte strafonderbreking.

In alle justitiële inrichtingen wordt de nieuwe instroom van justitiabelen beperkt om besmetting met het coronavirus te voorkomen. Het inkomstenbeleid is met ingang van 10 april 2020 aangescherpt, in die zin dat gedurende de eerste twee weken na binnenkomst van een justitiabele duidelijker wordt gemonitord. Er vindt een medische intake plaats met verscherpte aandacht voor coronaverschijnselen en eventuele kwetsbaarheid van de gedetineerde. Bij verdenking van besmetting wordt op medische indicatie getest op daadwerkelijke besmetting. Nieuwe inkomsten worden per definitie geplaatst in een eenpersoonscel, waarbij sprake is van 'close monitoring' of een gedetineerde klachten ontwikkelt. Voor het personeel in de inrichtingen wordt het advies gevolgd dat het RIVM heeft gegeven voor zorgverleners buiten de ziekenhuizen. Dit betekent dat medewerkers die geen coronagerelateerde klachten vertonen, kunnen blijven werken. Het personeel in de inrichtingen besteedt extra aandacht aan het zorgvuldig opvolgen van de bestaande hygiënerichtlijnen. Uit navraag bij het plaatsvervangend hoofd D&R is gebleken dat de situatie van klager bekend is en de aandacht heeft in de inrichting en bij de medische dienst.

Nu er binnen de inrichting aandacht is voor klagers situatie, hij alle zorg krijgt die hij nodig heeft om de gezondheidsrisico's volgens de medisch adviseur aanvaardbaar te maken en nu de medisch adviseur een strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd acht, is de bestreden beslissing niet als onredelijk aan te merken.

 

Aanvullend standpunt van klager

Wat opvalt is dat men elkaar steeds napraat, zonder eigen onderzoek te doen. Steeds weer wordt gesteld dat klager in de inrichting in beeld is en dat de zorg vanuit de inrichting kan worden geleverd . Het is dan ook verbazingwekkend dat uit de bij het verweerschrift gesloten e mailberichten van 30 april 2020 en 1 mei 2020 (de bestreden beslissing is van 15 april 2020) blijkt dat men daar helemaal niet zo zeker van is. Daarin stelt verweerder immers de vraag of klager wel extra gemonitord wordt en extra bescherming krijgt. Op 1 mei 2020 heeft verweerder nogmaals gevraagd of op deze twee vragen antwoord kan worden gegeven, maar het antwoord is geen antwoord, maar een samenvatting van de geschiedenis van klager. Verder is het jammer dat naar verweerder toe een vervelend beeld van klager wordt geschetst, hetgeen onterecht is. 

De kern van de zaak blijft dat besmetting dient te worden voorkomen, in plaats van dat wordt gehandeld na een eventuele besmetting. Het verweer is eigenlijk samen te vatten als: we gokken erop dat klager niet besmet wordt, is dat wel zo dan kijken we verder. Dat is echter niet hoe het hoort. Het leven van klager hangt immers af van deze gok.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de locatie Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.
De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 29 maart 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zes jaren en negen maanden met aftrek, wegens een Opiumwetfeit, verboden wapenbezit en deelname aan een criminele organisatie. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 april 2022.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking kan op grond van artikel 37 van de Regeling worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking op medische gronden, omdat hij vanwege zijn medische gesteldheid extra risico loopt in de inrichting in verband met de coronaproblematiek.

De medisch adviseur acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Uit zijn advies volgt dat klager onder andere kampt met een kwaadaardige urologische aandoening die al sinds begin 2019 wordt behandeld met inwendige bestraling. Die behandeling verloopt voortvarend en zonder complicaties. Klager heeft maandelijks een gesprek binnen de inrichting met de praktijkondersteuner somatiek. De zorg aan klager kan geleverd worden in en vanuit de inrichting. Klager valt binnen de categorie aandoeningen waardoor hij bij een besmetting met het coronavirus een hoger risico zou lopen op een ernstig beloop. De DJI ziet op dit moment echter geen reden om hoog-risicogedetineerden met verlof te sturen of op andere wijze de detentie op te schorten. Er wordt geen bezoek binnengelaten in de inrichting. Daarmee is de kans dat bezoekers het coronavirus binnenbrengen geminimaliseerd. Binnen DJI is een crisisteam dagelijks zeer intensief bezig om aan de hand van de laatste ontwikkelingen adviezen te formuleren voor beleidsbepalers, de minister en de inrichtingen. Buiten detentie zal klager geen andere en niet meer zorg krijgen dan binnen detentie. Er bestaan op dit moment geen redenen voor strafonderbreking, nu er op dit moment geen sprake is van een besmetting met het coronavirus bij klager of een dreigende situatie binnen de inrichting. Klager zal als risicopatiënt goed gemonitord moeten worden en bij het ontstaan van klachten zullen vervolgacties uitgezet moeten worden.

De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat niet van het advies van de medisch adviseur mocht worden uitgegaan. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat klager zich als risicopatiënt zorgen maakt om zijn gezondheid, kon verweerder op basis van voornoemd advies in redelijkheid oordelen dat onvoldoende aanleiding bestond om strafonderbreking te verlenen. Voorts blijkt uit het dossier dat klagers situatie bekend is in de inrichting en hij in beeld is bij de medische dienst. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 22 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. R. Smeijers, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven