Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5511/GV, 20 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5511/GV

   

           

Betreft [klager]

Datum 20 mei 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 november 2019 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende, als hoog ingeschatte recidiverisico is op onjuiste gronden gebaseerd. Deze risico-inschatting is niet gegrond op actuele feiten en omstandigheden, maar enkel op klagers delictverleden. Er bestaat bij verlofverlening aan klager geen risico van maatschappelijke onrust. Gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij zich aan de daaraan verbonden voorwaarden gehouden en hebben zich geen incidenten voorgedaan. Daarnaast ziet hij in welke fouten hij heeft gemaakt en heeft hij tijdens de behandeling van zijn strafzaak ter terechtzitting zijn excuses aan de slachtoffers aangeboden. In het kader van het verlenen van vrijheden aan klager is via het Informatiepunt Detentieverloop contact gezocht met de slachtoffers. Hierop is echter geen reactie ontvangen.

Het multidisciplinair overleg (mdo) heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag. Het is niet inzichtelijk waarom aan dit advies minder gewicht is toegekend dan aan het advies van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Klager wenst te werken aan zijn resocialisatie en is hiertoe gemotiveerd. Zoals ook besproken is in het mdo, is klager binnen de inrichting van onbesproken gedrag. Daarom is het onduidelijk waarom verweerder de omstandigheid heeft meegewogen dat bij klager geen sprake is van gedragsverandering. Aangezien klagers verlofaanvragen telkens worden afgewezen, wordt hem de mogelijkheid onthouden van een goede voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verlofaanvraag is afgewezen vanwege het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico en onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken. Dat blijkt uit het reclasseringsadvies van 1 juli 2019. Klager heeft een uitgebreide justitiële documentatie en hij heeft de delicten waarvoor hij thans is gedetineerd gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. Hij heeft nauwelijks inzicht getoond in de ernst van de door hem gepleegde delicten en hij heeft zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis (gedeeltelijk) niet gehouden aan de voorwaarden. De oorzaak daarvan was niet alleen gelegen in zijn lichamelijke beperkingen, maar ook in een gebrek aan zelfinzicht en motivatie. In dit verband heeft de reclassering het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld. Ondanks klagers goede gedrag in de inrichting, vormen de hiervoor genoemde omstandigheden een contra-indicatie voor verlofverlening. Anders dan klager stelt, is de verlofaanvraag niet afgewezen vanwege een risico van maatschappelijke onrust. Op 17 december 2019 is hij in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De einddatum van klagers detentie zal dus niet meer verschuiven.

 

Uitgebrachte adviezen

Het mdo heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, vanwege klagers goede gedrag in de inrichting en zijn plaatsing in het plusprogramma, waarmee hij laat zien dat hij serieus wil werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Na een goed verloop van het verlof kan klager, zoals is opgenomen in zijn re-integratieplan, in aanmerking komen voor plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting, gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP).

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) conformeert zich aan het advies van het mdo en heeft eveneens positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Na een goed verloop van het verlof is verdere fasering aan de orde, waarbij zal worden ingezet op een zinvolle dagbesteding ten behoeve van een te volgen PP.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers tweede verlofaanvraag. Dit advies is eveneens in het kader van de onderhavige, derde verlofaanvraag gebruikt.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens deelname aan een criminele organisatie, witwassen, computervredebreuk en oplichting. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van veertig dagen te ondergaan, vanwege het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf. De einddatum van klagers detentie is op dit moment bepaald op 21 mei 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege het als hoog ingeschatte recidiverisico en gebleken onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken.

De beroepscommissie hecht eraan op te merken dat het belang van de gedetineerde bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder weegt naarmate de einddatum van de detentie nadert. Aan dit persoonlijke belang van klager is in de positieve adviezen van het mdo en de directeur doorslaggevende betekenis toegekend. In het reclasseringsadvies van 1 juli 2019 is opgemerkt dat een zinvolle en legale dagbesteding een positieve invloed zal hebben op het (gemiddeld tot) hoog ingeschatte recidiverisico.

Uit datzelfde reclasseringsadvies volgen echter ook omstandigheden die (ten tijde van de verlofaanvraag) een contra-indicatie vormden voor verlofverlening en die, ondanks de positieve adviezen van het mdo en de directeur, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Klager beschikt over een uitgebreide justitiële documentatie en handelt bij het plegen van delicten veelal uit eigen financieel gewin, waarbij zijn negatieve sociale netwerk een risicofactor vormt. Hij kent een lange geschiedenis van hulpverlening en sinds jonge leeftijd is sprake van een patroon van antisociaal gedrag. Aangezien hij nog steeds met justitie in aanraking komt, heeft de eerder ingezette hulpverlening onvoldoende effect gesorteerd. Klager geeft te kennen dat hij openstaat voor begeleiding, maar stelt hieraan de voorwaarde dat hij door deze begeleiding niet in zijn dagelijks leven wil worden belemmerd. De reclassering heeft in het licht van deze omstandigheden het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld beoordeeld.

In het advies van het OM is in dit verband te lezen dat eerdere veroordelingen en reclasseringstoezichten niet tot gedragsverandering en risicobeperking hebben geleid. De feiten waarvoor klager thans is gedetineerd, heeft hij tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling gepleegd. Daarnaast heeft klager zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet volledig gehouden aan de daaraan verbonden voorwaarden. Om die reden is deze schorsing met ingang van 2 april 2019 opgeheven en is hij geplaatst in de PI Nieuwegein.

Gelet op het voorgaande en op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b en d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 20 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven