nummer: 03/2886/JA
betreft: [klager] datum: 6 februari 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 10 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1985], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 8 september 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2004, gehouden in de j.j.i. ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, zijn gehoord namens de directeur van Den Engh de heer [...], senior beleidsmedewerker en fungerend als adjunct-directeur,en de heer [...], sectorhoofd.
De aan klager gerichte uitnodiging om ter zitting te verschijnen heeft hem niet meer bereikt doordat hij, na overplaatsing op 29 december 2003 naar het JOC te Amsterdam, kort nadien in vreemdelingenbewaring is geplaatst teneinde opkorte termijn het land te worden uitgezet.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet mogen dragen van de eigen (onder)kleding.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, zonder toekenning van een tegemoetkoming, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep ter toelichting van zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt aangevoerd dat hij ondanks de gegrondverklaring van zijn klacht toch zijn eigen kleding niet mag dragen.
Van directiezijde is in beroep allereerst aangevoerd dat en waarom een vraagteken dient te worden geplaatst bij de ontvankelijkheid van klager in zijn beroep. Voorts is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgttoegelicht. Als gevolg van de uitspraak van de beklagrechter, wiens bevindingen worden onderschreven, is de uitvoering van het terzake geldende beleid aangescherpt. Dit beleid houdt in dat het eigen lijfgoed – onderbroek, hemd ensokken – gemerkt moet worden en na bewassing aan de eigenaar wordt teruggegeven. Ditzelfde geldt overigens niet alleen voor de eigen bovenkleding, maar ook voor de van inrichtingswege verstrekte – en verplicht gedragen – werk- ensportkleding. Klagers stellingname in beroep kan derhalve niet goed worden geplaatst. In de praktijk kan het natuurlijk wel voorkomen dat de voorraad eigen kleding plots niet toereikend is, b.v. doordat een kledingstuk gerepareerdmoet worden of omdat als gevolg van veel sportactiviteiten alle (eigen) sportsokken in de was zitten. In dat geval wordt kleding vanuit een reservevoorraad verstrekt.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in zijn beroep overweegt de beroepscommissie als volgt. Haar is bekend dat de beklagrechter enkele (andere) uitspraken heeft gedaan terzake van door klager ingediende klachten, zonderdat in die uitspraken (waarin klager kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klacht) de desbetreffende klacht is aangeduid. Het beroepschrift, aanvankelijk – kennelijk, gelet op de desbetreffende data – tegen dieuitspraken gericht, is nadien door klager inhoudelijk toegelicht en verstaat de beroepscommissie als gericht tegen (onder meer) bovenvermelde uitspraak van de beklagrechter. Klager kan derhalve in zoverre in zijn beroep wordenontvangen.
Zij overweegt voorts dat klager de motivering van zijn beroep heeft beperkt tot de klacht zelve en op generlei wijze heeft aangegeven dat het beroep (tevens) de beslissing omtrent het niet toekennen van een tegemoetkoming betreft.Dit betekent dat, nu het beklag reeds gegrond is verklaard, klagers beroep geen doel kan treffen. Hij zal derhalve om die reden daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 6 februari2004
secretaris voorzitter