Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4063/GA, 4 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-19/4063/GA

 

betreft: [Klager]           datum: 4 september 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, gericht tegen een uitspraak van 14 juni 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Arnhem, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, is de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Arnhem, gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het feit dat klager na de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel nog zeven dagen in de eenpersoonscel in het huis van bewaring (h.v.b.) waar de disciplinaire straf ten uitvoer is gelegd, heeft verbleven (A-2019-191).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft op 28 april 2019 een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd gekregen. Hij verbleef ten tijde van het uitzitten van die straf in een meerpersoonscel. Wanneer de celdeur voor klagers celgenoot open stond, verliet klager zijn cel en weigerde hij in zijn cel te blijven. Ook negeerde hij meermaals aanwijzingen van het personeel door niet terug te gaan naar zijn cel. Onder meer om die reden is besloten hem in een eenpersoonscel te plaatsen. De disciplinaire straf van 1 mei 2019 is in een eenpersoonscel in het h.v.b. ten uitvoer gelegd. In de meerpersoonscel in de gevangenis waar hij verbleef, is in de tussentijd een andere gedetineerde geplaatst. Klager heeft na afloop van de straf nog zeven dagen in de eenpersoonscel in het h.v.b. verbleven, omdat hij na de tenuitvoerlegging van die straf in een eenpersoonscel zou worden geplaatst en op zijn eigen afdeling op dat moment geen eenpersoonscel beschikbaar was. Het was niet wenselijk hem tijdelijk in een meerpersoonscel terug te plaatsen. Hij heeft in de periode dat hij in het h.v.b. verbleef, gewoon met het dagprogramma van zijn eigen afdeling meegedraaid en heeft van het verblijf van zeven dagen in het h.v.b. geen nadeel ondervonden. De eenpersoonscel in het h.v.b. was in in feite enkel een ‘slaapcel’. Op het moment dat op zijn eigen afdeling een eenpersoonscel vrijkwam, is hij direct naar die eenpersoonscel overgeplaatst. Daar verblijft hij tot op heden.   

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt naar aanleiding van hetgeen de directeur in beroep heeft aangevoerd en toegelicht, vast dat klager in afwachting van plaatsing in een eenpersoonscel op zijn eigen afdeling in de gevangenis – nu hij niet (meer) geschikt was voor plaatsing in een meerpersoonscel – zeven dagen in een eenpersoonscel in het h.v.b. heeft verbleven. Nu klager gedurende die periode aan het dagprogramma van zijn eigen afdeling heeft kunnen deelnemen en hij ook anderszins geen nadeel heeft ondervonden van zijn verblijf in de eenpersoonscel in het h.v.b., dient het beroep van de directeur gegrond te worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter te worden vernietigd en het beklag alsnog ongegrond te worden verklaard. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de beslissing klager in afwachting van plaatsing in een eenpersoonscel in de gevangenis in een eenpersoonscel in het h.v.b. te laten verblijven, niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk was. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 4 september 2019.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven