Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6522/GA, 19 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer:         R-20/6522/GA

 

Betreft: [Klager]            datum: 19 mei 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Stap, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 31 maart 2020 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het Coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

De beroepscommissie heeft de directeur van het PPC Veldzicht in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 31 maart 2020, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager zit al geruime tijd in detentie, waardoor hij gestrest is en hij soms geïrriteerd kan reageren. Dit komt omdat het onduidelijk is wanneer de detentie van klager zal eindigen. De psychiater heeft de gestelde aanwezigheid van grootheidswaanzin bij klager niet kunnen vaststellen. Er zijn geen aanwijzingen voor een psychotisch toestandstandbeeld. De a-dwangbehandeling is ten onrechte toegepast. In het geval de dwangbehandeling wel terecht is toegepast, dan is de duur van drie maanden te lang. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft, tijdens contactmomenten met een psychiater, arts en sociotherapeut, gezegd dat hij de overtuiging heeft te worden vergiftigd via de lucht en het voedsel. Klager heeft een fixatie tegenover een vrouwelijke sociotherapeut van een andere afdeling. Er is meerdere keren gezegd tegen klager dat de sociotherapeut dit contact en de fixatie niet waardeert. Aan klager is gevraagd of hij zijn gedrag wil aanpassen. Klager blijft echter in de waan dat de sociotherapeut wel degelijk interesse in en gevoelens voor hem heeft. Klager handelt vanuit zijn psychiatrische problematiek, is niet in staat samen te werken en afspraken na te komen. Meerdere malen heeft klager zichzelf gepresenteerd als een onschendbare koning en als God. Op deze momenten is klager niet voor rede vatbaar, raakt hij geïrriteerd wanneer hij wordt begrensd, stelt zich dreigend op en laat zich moeilijk begeleiden.

Op de afdeling is de aanwezigheid van klager wisselend. Er zijn korte momenten waarop klager vriendelijk en in samenwerking is. Deze momenten zijn vooral functioneel en erop gericht de doelen van klager te bereiken zoals het vermijden van dwangmedicatie. Deze momenten zijn echter van korte duur. Na enkele dagen vervalt klager weer in een psychotische toestand waarbij hij een gevaar vormt voor zichzelf en anderen.

Klager stelt dat hij zijn medicatie vrijwillig wil innemen. In het verleden en de afgelopen periode is gebleken dat klager telkens de medicatie geweigerd heeft en zelfs fors gedreigd heeft hulpverleners wat te zullen aandoen als hij medicatie zou krijgen. De verwachting is dan ook dat hij, omdat hij geen ziektebesef- en inzicht heeft, medicatie zal weigeren. Zonder dwangmedicatie is sprake van een verhoogd risico op agressie en incidenten en verslechtering van de psychische toestand van klager.

 

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De beroepscommissie heeft, naar aanleiding van het bestuderen van het dossier, aan de directeur gevraagd of de definitieve beslissing tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling is gebaseerd op een verklaring van een behandelend psychiater. In het dossier bevindt zich een brief waarin toestemming wordt gevraagd voor het starten van een a-dwangbehandeling die is ondertekend door een arts. Op 14 mei 2020 is hierop gereageerd, met daarin het volgende. Vorengenoemde arts vertegenwoordigt de psychiater. Bij afwezigheid van de psychiater, die vanwege de coronamaatregelen minder aanwezig is in de kliniek, ondertekent de arts de stukken. Voordat de definitieve beslissing werd getekend is vooraf overleg geweest met de psychiater.

De reactie is ter kennisgeving naar de raadsman verzonden.

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager, tevens uittreksel van klagers behandelingsplan, en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Er zijn aanwijzingen voor een psychotisch toestandsbeeld (paranoïde, psychotisch met grootheidsideeën in het kader van schizofrenie). Klager is geagiteerd en geïrriteerd aanwezig, provoceert en lijkt conflicten op te zoeken. Ook heeft klager overtuigingen over vergiftiging. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van hallucinaties. Wel is er een duidelijk wantrouwen naar met name zijn behandelaren aanwezig. Klager kan vanuit zijn psychotische toestandsbeeld agressief worden en zo een gevaar vormen voor zichzelf of anderen. Klager is ook dreigend en verbaal agressief naar een sociotherapeut geweest. Bij het aanbieden van medicatie, reageert klager hier dreigend en verbaal agressief op. Klager heeft geen enkel ziekte-inzicht en ziekte-besef. Zonder opname en behandeling is sprake van gevaarlijk gedrag met de dreiging dat klager onder invloed van een psychotisch toestandsbeeld overlast in zijn omgeving veroorzaakt en agressie over zichzelf afroept. Ook wordt klager verdacht van doodslag c.q. zware mishandeling en was plaatsing op de extra zorg afdeling eerder niet toereikend om risico’s op agressief gedrag te voorkomen. Daarnaast kan hij vanuit het psychotisch toestandsbeeld agressief naar anderen zijn. Klager weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Klager verblijft op een kamerprogramma waarin ook insluiting is opgenomen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Anders dan de raadsman in beroep stelt, is tevens voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Voor zover namens klager is verzocht om een vergoeding in de kosten voor rechtsbijstand, geldt dat de Pbw een dergelijke vergoedingsregeling niet kent, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Zij wijst het verzoek van klager om de directeur te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand af.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. D. van der Sluis en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 19 mei 2020.

 

              

            secretaris        voorzitter

Naar boven