Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2885/JA, 6 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2885/JA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 10 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1985], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 8 september 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2004, gehouden in de j.j.i. ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, zijn gehoord namens de directeur van Den Engh de heer [...], senior beleidsmedewerker en fungerend als adjunct-directeur,en de heer [...], sectorhoofd.
De aan klager gerichte uitnodiging om ter zitting te verschijnen heeft hem niet meer bereikt doordat hij, na overplaatsing op 29 december 2003 naar het JOC te Amsterdam, kort nadien in vreemdelingenbewaring is geplaatst teneinde opkorte termijn het land te worden uitgezet.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de onduidelijkheid omtrent het beheer van klagers geld.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep ter toelichting van zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt aangevoerd dat hij slechts in zeer beperkte mate kantineartikelen mag bestellen en geen zicht heeft op hetgeen met de rest van zijn geldgebeurt.

Van directiezijde is in beroep allereerst aangevoerd dat en waarom een vraagteken dient te worden geplaatst bij de ontvankelijkheid van klager in zijn beroep. Voorts is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgttoegelicht. Klager verbleef al geruime tijd in de inrichting en had dus inmiddels kunnen weten hoe het beheer van het geld is geregeld. Dit staat bovendien in de huisregels vermeld. Ieder jeugdige krijgt wekelijks zakgeld ter vrijebesteding. Het overige geld wordt van inrichtingswege voor hem beheerd; desgevraagd wordt hem daarvan steeds een uitdraai verstrekt. Dit geld kan zo nodig worden aangewend voor bijzondere bestedingen, zoals kleding of een cadeauvoor de ouders, waartoe een verzoek moet worden ingediend. Het saldo van de rekening ontvangt de jeugdige bij vertrek uit de inrichting.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in zijn beroep overweegt de beroepscommissie als volgt. Haar is bekend dat de beklagrechter enkele (andere) uitspraken heeft gedaan terzake van door klager ingediende klachten, zonderdat in die uitspraken (waarin klager kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klacht) de desbetreffende klacht is aangeduid. Het beroepschrift, aanvankelijk – kennelijk, gelet op de desbetreffende data – tegen dieuitspraken gericht, is nadien door klager inhoudelijk toegelicht en verstaat de beroepscommissie als gericht tegen (onder meer) bovenvermelde uitspraak van de beklagrechter. Klager zal derhalve in zijn beroep worden ontvangen.

Zij overweegt voorts dat omtrent het beheer van het geld van de jeugdigen een regeling bestaat opgenomen in artikel 51 van de Bjj, en die nader is uitgewerkt in de huisregels. Ingevolge deze regeling kunnen vragen omtrent dit beheerworden gesteld aan de teamleider, terwijl desgevraagd steeds een overzicht wordt verstrekt van de rekening-courant. Nu voorts niet is gebleken dat bij het toepassen van deze regeling ten aanzien van klager een uitzondering isgemaakt, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat klager op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard in zijn onderhavige klacht. Het beroep is derhalve ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 6 februari2004

secretaris voorzitter

Naar boven