nummer: R-19/4920/GM
betreft: [klager] datum: 18 mei 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 24 september 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
De beroepscommissie heeft de inrichtingsarts van de p.i. Lelystad in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het ongedateerde verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het niet (tijdig) verstrekken van medicatie door de medische dienst op 21, 24 en 27 augustus 2019.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Op 23 augustus 2019 heeft hij een brief van de inrichtingsarts gekregen waarin staat dat hij driemaal daags Tramadol krijgt. Na een paar dagen kreeg hij de medicatie niet om 17.00 uur en daarna niet om 21.00 uur. Hij kreeg maar tweemaal per dag medicatie. Daarna heeft hij zich eenmaal verslapen en werd hij pas rond 11.00 uur wakker en heeft hij gevraagd om zijn medicatie omdat zijn volgende medicatie pas om 17.00 uur zou worden verstrekt. Volgens de bewaking was het de schuld van de medische dienst. Volgens de medische dienst stond alles goed in de computer en was het de schuld van de bewaking. De medische dienst heeft het onderzocht en tegen hem gezegd dat zijn medicatie naar een andere afdeling was gebracht. De medicatie was dus wel leverbaar.
Verder heeft klager een aantal vragen over gemaakte afspraken bij de inrichtingsarts en de verstrekking van voeding aan klager die hindoe is.
Namens de inrichtingsarts is naar voren gebracht dat klager last heeft van een hernia. Het pijnprotocol om pijnstillende medicatie langzaam op te bouwen, is overgeslagen en klager heeft driemaal daags 50 mg Tramadol voorgeschreven gekregen. Klager is echter in de veronderstelling dat is voorgeschreven dit om 08.00, 17.00 en 21.00 uur te verstrekken, maar voorgeschreven is het middel te verstrekken om 08.00, 12.00 en 17.00 uur. Bovendien heeft klager toegegeven dat hij zich op 27 augustus 2019 heeft verslapen.
3. De beoordeling
Klager is op 19 augustus 2019 in de p.i. binnengekomen. Klager heeft uitstralende pijnklachten in verband met een hernia. Het laatste halfjaar vóór detentie gebruikte hij naar eigen zeggen geen pijnstilling maar in plaats daarvan alcohol en softdrugs. Klager is op 20 augustus 2019 gezien op het huisartsspreekuur. De inrichtingsarts heeft besloten de pijnladder te volgen en eerst paracetamol voor te schrijven. Als na twee dagen zou blijken dat dat onvoldoende was, zou daaraan andere pijnstilling worden toegevoegd. Op 23 augustus 2019 is klager, die de paracetamol in eerste instantie niet wilde innemen, opnieuw door de medische dienst gezien en is aan hem ook driemaal daags 50 mg Tramadol voorgeschreven.
Uit de stukken en met name het medisch dossier van klager kan niet worden opgemaakt dat de inrichtingsarts en/of de medische dienst zou kunnen worden verweten dat aan klager te weinig of zelfs geen medicatie is verstrekt. Met de medisch adviseur acht de beroepscommissie het toegepaste beleid adequaat gezien klagers voorgeschiedenis en de door hem gepresenteerde pijnklachten. De beroepscommissie heeft verder geen reden om eraan te twijfelen dat, zoals uit de reactie van de inrichtingsarts volgt, klager is uitgegaan van verkeerde tijdstippen waarop hem de medicatie zou worden verstrekt en dat klager zich op 27 augustus 2019 heeft verslapen.
Het handelen door en/of namens de inrichtingsarts kan dan ook naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Wat klager heeft aangevoerd over gemaakte afspraken bij de inrichtingsarts en klagers voeding maakt geen deel uit van de oorspronkelijke klacht en in zoverre kan klager niet in zijn beroep worden ontvangen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep ten aanzien van gemaakte afspraken met de inrichtingsarts en klagers voeding. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 mei 2020.
secretaris voorzitter