Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3809/GA, 28 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/3809/GA             

Betreft [Klager]            Datum 28 mei 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen het feit dat klager wederom naar een meerpersoonscel (MPC) zal worden overgeplaatst (NM2018/1353).

De alleensprekende beklagrechter heeft op 16 mei 2019 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €10,-. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag. Klager heeft op 18 december 2018 een klacht ingediend, op dat moment verbleef hij in een eenpersoonscel (EPC). Er was toen geen beslissing jegens hem genomen.

Er bestaat geen intern beleid waarbij de duur van het verblijf op een MPC op drie maanden wordt gesteld. Dit is verkeerd in het verweerschrift opgenomen, zoals ook uiteen is gezet ter zitting van de beklagrechter. Onder omstandigheden van persoonlijke aard kan de gedetineerde die geschikt is voor een MPC, toch worden overgeplaatst naar een EPC. Dit wordt gedaan uit coulance. Hieraan is geen recht te ontlenen. Het personeel doet geen toezeggingen over wanneer een EPC beschikbaar komt voor een MPC gedetineerde. Dit is van tevoren niet in te schatten.

 

Standpunt van klager

Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

In beroep voert de directeur onder meer aan dat klager in de periode van 3 december 2018 tot en met 2 januari 2019 in een EPC verbleef. Klager heeft op 18 december 2018 een klacht ingediend. Volgens de directeur was er toen nog geen sprake van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire Beginselenwet, en om die reden had klager niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn beklag.

De beroepscommissie overweegt dat blijkens het klaagschrift, alsmede hetgeen klager heeft aangevoerd bij de beklagcommissie op 11 februari 2019, de klacht erop ziet dat klager op 18 december 2018 heeft vernomen dat hij weer geplaatst zal worden op een MPC. Naar aanleiding hiervan heeft klager een klacht kunnen indienen. De beroepscommissie volgt om die reden de directeur niet om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag.

Inhoudelijk

Aan de directeur wordt door klager tegengeworpen dat klager ten onrechte wederom wordt geplaatst op een MPC. Dit zou in strijd zijn met het gevoerde beleid. De directeur heeft zowel ter zitting van de beklagrechter als in zijn beroepschrift, aangevoerd dat geen sprake is van beleid. De beroepscommissie heeft geen redenen hieraan te twijfelen. Dat door het personeel toezeggingen zijn gedaan dat klager niet (meer) op een MPC zou worden geplaatst is niet aannemelijk geworden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 28 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven