Nummer : S-19/2609/STA
Betreft : [verzoeker] datum: 29 november 2019
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift ingediend door mr. J. Rump namens [verzoeker], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Pompestichting, locatie Vught, verder de instelling te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van beslissing van het hoofd van de instelling van 21 november 2019 tot verlenging van verzoekers plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg (ZISZ-afdeling).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift gedateerd 26 november 2019 (PV 2019/029) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde instelling van 27 november 2019.
1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. Hij bestrijdt dat hij beheersgevaarlijk is. Verzoeker is op 22 mei 2019 op de ZISZ-afdeling geplaatst na een gering geweldsincident in de Van der Hoeven Kliniek. Verzoeker heeft zich na het incident coöperatief opgesteld. Dit incident is van ruim zes maanden geleden en nadien is er geen sprake meer geweest van nieuwe geweldsincidenten. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat na meerdere zorgconferenties inmiddels is besloten dat verzoeker in FPK De Woenselse Poort zal worden geplaatst, beveiligingsniveau 3. Dat beveiligingsniveau past niet bij de gestelde beheersgevaarlijkheid. Inmiddels heeft de Minister het voornemen om verzoeker, ondanks dat hij geen LFPZ-status heeft, in de tussentijd te plaatsen in de locatie Zeeland. De onterechte beslissing tot verlenging van zijn plaatsing op de ZISZ-afdeling is niet ingegeven door één van de belangen zoals vermeld in artikel 32, eerste lid, Bvt.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt het volgende naar voren.
Verzoeker is naar aanleiding van een ernstig incident waarbij hij een medepatiënt onverwachts met een vuist in het gezicht heeft geslagen, op 22 mei 2019 vanuit de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht overgeplaatst naar de ZISZ-afdeling van de instelling te Vught om zo de orde en de veiligheid te kunnen waarborgen. De situatie in de Van Der Hoeven Kliniek was onhoudbaar geworden en het risico op agressief delictgedrag werd als hoog ingeschat. Inmiddels heeft er een zorgconferentie plaatsgevonden waarvan de uitkomst is dat verzoeker zal worden overgeplaatst naar FPK De Woenselse Poort voor een langdurige behandeling in de vorm van begeleiding gericht op resocialisatie. Het is echter nog onduidelijk wanneer verzoeker in deze vervolgvoorziening zal worden geplaatst. Omdat er momenteel geen alternatieve voorzieningen voorhanden zijn waar verzoeker ter overbrugging kan verblijven, is er geen andere mogelijkheid dan het verblijf van verzoeker op de ZlSZ-afdeling te Vught voort te zetten. Verzoeker heeft namelijk in diverse FPC's geweldsincidenten veroorzaakt, waaronder een poging om een sociotherapeut neer te steken met een zelfgemaakt steekwapen. Voorts kan het (tijdelijk) overplaatsen naar een andere FPC contra geïndiceerd zijn wegens verzoekers weerstand ten opzichte van een verblijf binnen een FPC. Tot verzoekers overplaatsing zullen zijn vrijheden op geleide van gedrag worden uitgebreid. Tot op heden is dit nog niet mogelijk omdat verzoeker weinig gebruik maakt van contactmomenten en daardoor niet ingeschat kan worden in hoeverre uitbreiding op een veilige wijze kan plaatsvinden.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot verlenging van verzoekers plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de instelling. De voorzitter overweegt hieromtrent het volgende.
Uit artikel 32, eerste lid, Bvt volgt dat het hoofd van de instelling een verpleegde op een afdeling voor intensieve zorg kan plaatsen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;
c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.
De plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg kan zoals bepaald in artikel 32, tweede lid, Bvt door het hoofd van de instelling worden verlengd telkens na ten hoogste zes maanden indien de voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid, Bvt noodzakelijk is.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet beheersgevaarlijk is en de beslissing tot verlenging van zijn plaatsing op de ZISZ-afdeling niet is ingegeven door één van de belangen zoals vermeld in artikel 32, eerste lid, Bvt.
Het hoofd van de instelling heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker zal worden overgeplaatst naar FPK De Woenselse Poort, maar de plaatsingsdatum onduidelijk is, er geen alternatieve plaatsingsmogelijkheden in afwachting van plaatsing in de FPK zijn en er daarom geen andere mogelijkheid is dan verzoekers verblijf op de ZISZ-afdeling te Vught voort te zetten.
Uit de inhoud van de bijlagen bij het verzoekschrift en de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing, in onderlinge samenhang en verband bezien, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter worden opgemaakt dat voortzetting van verzoekers verblijf op de ZISZ-afdeling nog steeds noodzakelijk is met het oog op een belang als vermeld in artikel 32, eerste lid, Bvt, zolang opname in de FPK nog niet kan plaatsvinden en er geen voor verzoeker geschikte andere plaats beschikbaar is dan op de ZISZ-afdeling. In de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing staat dat dagelijks verzoekers persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond staat en verzoeker afhankelijk is van de inzet van het ZISZ-personeel om stabiel op de afdeling aanwezig te kunnen zijn en ontregeling en daarmee de kans op fysieke agressie te voorkomen. Verder staat daarin dat het behandelteam van mening is dat contact met medebewoners hem dermate veel prikkels zal geven dat een risico op ontregeling en mogelijk fysieke agressie voortdurend aanwezig is, en dat het in het kader van het waarborgen van de orde en veiligheid daarom niet mogelijk is om hem enige vorm van gezamenlijke activiteiten met medebewoners te laten ondernemen.
Uit de bijlagen bij het verzoekschrift komt verder naar voren dat verzoeker op dit moment nog de EVBG-status heeft. Herbeoordeling daarvan zal plaatsvinden in de evaluatiebespreking van de EVBG-commissie in december 2019. Verscheidene zorgconferenties zijn gehouden teneinde het traject van verzoekers behandeling in het licht van zijn problematiek te bezien. Op grond van de uitkomst van de laatstelijk op 28 oktober 2019 gehouden zorgconferentie zal worden ingezet op een overplaatsing van verzoeker naar FPK De Woenselse Poort waar hij een socialisatietraject in zal gaan maar niet in een groep met veel groepsdruk. De FPK is in principe bereid verzoeker op te nemen op een afdeling met extra personeelsinzet voor verzoeker. De termijn waarop dit kan is echter nog niet duidelijk en is afhankelijk van het kunnen vormgeven van het in te zetten traject dat afwijkt van een reguliere plaatsing in een FPK. De LFPZ-afdeling te Zeeland van de instelling zou verzoeker tijdelijk, in afwachting van overplaatsing naar de FPK, kunnen opnemen, maar heeft op dit moment geen ruimte voor verzoeker beschikbaar.
Gelet op het bovenstaande voldoet de bestreden beslissing waarvan schorsing wordt gevraagd, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, op dit moment aan de eisen van artikel 32, eerste en tweede lid, Bvt en is die beslissing op dit moment niet zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. R.M. Maanicus, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 november 2019.
secretaris voorzitter