Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5152/TA, 19 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5152/TA

betreft: [klager]            datum: 19 mei 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.M. Coffi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 28 oktober 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, betreffende de uitvoer van klagers eigendommen (gitaren) (Me 2019-000234), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op 2 april 2020 heeft mr. N.M. Coffi telefonisch meegedeeld aan het secretariaat van de Raad dat hij noch klager bezwaar heeft tegen een schriftelijke afdoening van de zaak.

Op 24 april 2020 en op 29 april 2020 zijn op het secretariaat van de Raad nadere toelichtingen/aanvullingen op/van het beroep van klagers raadsman mr. N.M. Coffi ontvangen.

Op 28 april 2020 is op het secretariaat van de Raad een reactie van het hoofd van de instelling ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Niet aannemelijk is geworden dat klager de betreffende goederen zou hebben betaald, nu hij geen afschrift van zijn bankrekening heeft overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken. Uit de nadere reactie op het beroep van het hoofd van de instelling volgt dat aan klager is aangeboden om de kosten voor het opvragen van een bankafschrift te vergoeden aan klager maar dat klager hier niet op in is gegaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met deels wijziging/aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 mei 2020.

 

 

            secretaris                                voorzitter                    

 

Naar boven