Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5094/GB, 7 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5094/GB

Betreft: [klager]            datum: 7 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens [klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op 6 februari 2020 is een nadere reactie van klagers raadsman ontvangen, die aan de Minister is doorgestuurd. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een zogeheten stapeltraject afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 18 december 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft recht op en belang bij resocialisatie. Zijn verzoek is ten onrechte afgewezen. Hij gedraagt zich goed binnen de inrichting. Hij heeft in de p.i. Lelystad nimmer een disciplinaire straf opgelegd gekregen en zijn meest recente disciplinaire straf dateert van begin 2014. Het Multidisciplinair Overleg stelt dat zijn gedrag op de afdeling zeer goed is. De politie heeft zijn verlofadres positief bevonden en de reclassering heeft ook positief geadviseerd. Er is een positief re-integratieplan aanwezig en het deeladvies is positief. De reclassering heeft het risico op onttrekking aan voorwaarden weliswaar hoog ingeschat, maar dat is gebaseerd op het feit dat klager voorafgaand aan zijn detentie langere tijd onvindbaar is geweest. Hij heeft zich nimmer aan detentie onttrokken, zodat voormelde inschatting niet op eerdere onttrekkingen aan voorwaarden of detentie is gebaseerd. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert negatief in verband met nog plaats te vinden verhoren in een andere strafzaak. Dit betreft een strafzaak uit 2009 en klager is voor deze zaak nimmer aangehouden. Inmiddels hebben alle verhoren plaatsgevonden. Voor zover het verlenen van vrijheden gezien de aard en ernst van de zaak tot maatschappelijke onrust zou leiden, geldt dat de medeverdachten van klager in zowel de zaak waarvoor hij op dit moment is gedetineerd als in de openstaande zaak, reeds langere tijd vrijheden genieten. Tegen alle verdachten is een levenslange gevangenisstraf geëist. De rechtbank heeft evenwel geen vonnis gewezen. Het is dan ook, anders dan het OM stelt, niet de gerechtvaardigde verwachting dat klager wederom een lange detentie zal ondergaan. Klager heeft zich, anders dan een medeverdachte – die reeds langere tijd vrijheden geniet –, nimmer aan detentie onttrokken. Eventuele risico’s kunnen met voorwaarden worden ondervangen. 

Bij nadere reactie van 6 februari 2020 heeft klagers raadsman te kennen gegeven dat klager inmiddels is vrijgesproken in de zaak waarnaar het OM en de Minister verwijzen.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, omdat in een andere strafzaak tegen klager nog getuigen moesten worden verhoord. De verhoren hebben inmiddels weliswaar plaatsgevonden, maar vanwege het feit dat in die zaak een levenslange gevangenisstraf tegen klager is geëist, bestaat het gevaar dat hij zich aan zijn detentie zal onttrekken. Bovendien kan het verlenen van vrijheden aan klager, gezien de ernst van het delict, tot maatschappelijke onrust leiden. Uit het reclasseringsadvies van 24 juli 2019 volgt dat de reclassering niet tot een delictanalyse heeft kunnen komen, omdat klager geen informatie verschaft over de strafbare feiten en omstandigheden uit het verleden. De reclassering heeft het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog ingeschat. Hoewel klager zijn detentie goed doorloopt, staat op 27 januari 2020 een – nadere – inhoudelijke behandeling gepland van de hiervoor genoemde strafzaak. De uitspraak in deze zaak kan een zeer groot effect op de duur van klagers detentie hebben. Voor zover namens klager is aangevoerd dat klager zich niet aan zijn detentie heeft onttrokken, geldt dat hij lange tijd voortvluchtig is geweest. Klager heeft zelf te kennen gegeven dat hij na de aanhouding van zijn broer bewust is gevlucht. Gelet op het voorgaande is sprake van een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico en een risico op onttrekking aan voorwaarden. Indien de uitspraak in de nog openstaande strafzaak het toelaat, kan klager na deze uitspraak opnieuw een verzoek tot fasering indienen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van dit artikel kunnen gedetineerden ook in een z.b.b.i. worden geplaatst als de Minister akkoord is met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het p.p. en duurt maximaal zes maanden.

4.3.      Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een z.b.b.i. de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten hebben plaatsgevonden. Gelet op het open karakter van een z.b.b.i. spelen ook de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol.

4.4.      De beroepscommissie stelt voorop dat uit het selectieadvies van 25 september 2019 naar voren komt dat klager gedurende zijn huidige detentie vrijwel uitsluitend positief gedrag in de inrichting heeft vertoond. Uit de stukken, waaronder de adviezen van het OM van 2 juli en 17 december 2019, komt evenwel ook naar voren dat op 27 januari 2020 de voortzetting van de inhoudelijke behandeling was gepland van een strafzaak waarin het OM eerder een levenslange gevangenisstraf tegen klager heeft geëist. Het OM heeft negatief over het verzoek van klager geadviseerd, omdat dit tot maatschappelijke onrust zou kunnen leiden. Hierbij is van belang de aard en ernst van de zaak waarvoor klager thans is gedetineerd, alsmede het feit dat in de andere strafzaak een levenslange gevangenisstraf tegen hem was geëist. Daarbij komt nog dat de reclassering het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden hoog heeft ingeschat, omdat klager eerder drie jaar onvindbaar is geweest voor justitie. Uit het selectieadvies komt naar voren dat klager heeft verklaard te zijn gevlucht nadat zijn broer door de politie was gearresteerd, waarna hij in België is aangehouden.

4.5.      Tegen de achtergrond van het voorgaande voldeed klager op het moment dat de bestreden beslissing werd genomen naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan het criterium dat hij een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico diende te vormen. Gelet daarop heeft de Minister zijn verzoek tot plaatsing in een zogeheten stapeltraject in redelijkheid kunnen afwijzen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.6.      Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat, nu klager inmiddels is vrijgesproken in de strafzaak waarin het OM een levenslange gevangenisstraf tegen hem had geëist, opnieuw zal kunnen worden bezien of klager voor plaatsing in een z.b.b.i. gevolgd door deelname aan een p.p. in het kader van een stapeltraject in aanmerking kan komen.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 7 februari 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven