Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5068/GB, 11 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5068/GB

Betreft: [klager]            datum: 11 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Jethoe, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager verbleef in het PPC van de p.i. Vught. Hij verblijft sinds 2 januari 2020 in het PPC Scheveningen. 

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Voorafgaand aan de indiening van het bezwaarschrift is verzocht om de onderliggende stukken. Toen is enkel het selectieadvies toegezonden. Uit de bestreden beslissing is af te leiden dat er een indicatie zou liggen en aanvullende informatie van de psycholoog. Nu deze stukken wel aan de bestreden beslissing ten grondslag zijn gelegd, maar niet aan klager zijn verstrekt waardoor klager zich daarover niet uit heeft kunnen laten, is in strijd gehandeld met artikel 6 EVRM. In de bestreden beslissing is verder te lezen dat klager niet in PPC Scheveningen kon worden geplaatst, wegens capaciteitsproblematiek. Dit wordt echter niet nader onderbouwd door de Minister. Een andere cliënt van klagers advocaat is in diezelfde periode bovendien op eigen verzoek overgeplaatst van het PPC Vught naar het PPC Scheveningen. Dit staat haaks op de stelling dat sprake zou zijn van capaciteitsproblematiek.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Ten aanzien van capaciteitsproblematiek legt de Minister geen stukken over. De in- en uitstroom van gedetineerden in het PPC is dagelijks aan de orde. Hoe dit wordt ingevuld, is aan de Minister. Ten aanzien van de opgevraagde stukken geldt dat deze in de inrichting kunnen worden opgevraagd. Uit de indicatiestelling blijkt dat er een indicatie is voor zorg, welke niet door een reguliere inrichting opgevangen kan worden. Het bestreden besluit is dan ook niet onbillijk.

 

3.3.      Namens klager is hierop als volgt gereageerd.

Van de gestelde capaciteitsproblematiek in het PPC Scheveningen is niet gebleken. Bovendien had klager, als al sprake zou zijn van capaciteitsproblemen in het PPC Scheveningen, in het licht van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad geplaatst moeten worden. Noch gesteld, noch gebleken is dat (ook) hier sprake zou zijn van een capaciteitsprobleem.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Voor zover namens klager wordt geklaagd over de bezwaarprocedure nu in die procedure door de Minister niet alle stukken zijn overgelegd aan klagers raadsman, merkt de beroepscommissie op dat voornoemde gang van zaken als onwenselijk moet worden aangemerkt. De wet verbindt hier echter geen gevolgen aan en daarbij beoordeelt de beroepscommissie de zaak in beroep opnieuw ten gronde.

4.2.      Op grond van artikel 20d van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in het PPC gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie:

a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd;
b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.
De plaatsing of overplaatsing naar het PPC geschiedt door middel van een advies van de directeur van de inrichting op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg of het NIFP.

4.3.      Uit het selectieadvies als ook de indicatiestelling van het NIFP blijkt voldoende dat sprake is van een situatie als bedoeld in voornoemd artikel. Klager verbleef sinds 5 augustus 2019 op de extra zorgvoorziening in de p.i. Krimpen aan den IJssel. Waargenomen werd dat het beeld verslechterde en sprake was van toenemende achterdocht/psychotische ontregeling. De psycholoog van de inrichting heeft daarom besloten klager aan te melden in IFZO voor plaatsing in een PPC en heeft hieraan de urgentiegraad ‘crisis’ gekoppeld. In het licht van het voorgaande kan de beslissing om klager in een PPC te plaatsen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De Minister heeft zich op het standpunt gesteld, en de beroepscommissie heeft geen redenen om daaraan te twijfelen, dat capaciteitsproblematiek heeft gemaakt dat geen rekening kon worden gehouden met klagers voorkeur voor PPC Scheveningen. De keuze voor PPC Vught kan gelet hierop en mede in het licht van de urgentie van de PPC-plaatsing, eveneens niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager niet de voorkeur voor het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad heeft uitgesproken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 11 februari 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven